26 Vervolgens antwoordde Job en zei:
2 „O, hoezeer hebt gij de krachteloze geholpen!
O, [hoe] hebt gij een arm die zonder sterkte is, gered!+
3 Hoezeer hebt gij raad gegeven aan hem die zonder wijsheid is,+
En gij hebt zelfs praktische wijsheid bekendgemaakt aan de grote menigte!
4 Aan wie hebt gij woorden meegedeeld,
En wiens adem is van u uitgegaan?
5 Zij die machteloos zijn in de dood, blijven beven
Onder de wateren en al wat daarin verblijft.+
6 Sjeo̱o̱l ligt naakt vóór hem,+
En [de plaats van de] vernietiging heeft geen bedekking.
7 Hij spant het noorden uit over de lege ruimte,+
Hangt de aarde op aan niets;
8 Wikkelt de wateren in zijn wolken,+
Zodat het wolkgevaarte daaronder niet splijt;
9 Omhult de aanblik van de troon,
Spreidt zijn wolk erover uit.+
10 Hij heeft een kring getrokken over het watervlak,+
Tot waar het licht in duisternis eindigt.
11 Zelfs de zuilen van de hemel schokken,
En ze staan verbaasd wegens zijn bestraffing.
12 Door zijn kracht heeft hij de zee opgezweept,+
En door zijn verstand heeft hij de bestormer+ verpletterd.+
13 Door zijn wind heeft hij zelfs de hemel blank geveegd,+
Zijn hand heeft de glijdende slang doorboord.+
14 Ziet! Dit zijn de zomen van zijn wegen,+
En wat een gefluister van een zaak is er omtrent hem gehoord!
Maar wie kan er blijk van geven zijn machtige donder te begrijpen?”+