Psalmen
Een lied. Een melodie van de zonen van Ko̱rach.+
2 Schoon door [zijn] verhevenheid, de uitbundige vreugde van heel de aarde,+
Is de berg Si̱on aan de afgelegen zijden van het noorden,+
De stad van de grote Koning.+
3 In haar woontorens is God zelf bekend geworden als een veilige hoogte.+
4 Want zie! de koningen zelf zijn volgens afspraak samengekomen,+
Zij zijn gezamenlijk voorbijgetrokken.+
5 Zijzelf zagen; [en] daarom stonden zij verbaasd.
Zij raakten ontsteld, zij werden in paniek op de vlucht gejaagd.+
7 Met een oostenwind doet gij de schepen van Ta̱rsis schipbreuk lijden.+
8 Juist zoals wij gehoord hebben, zo hebben wij gezien+
In de stad van Jehovah der legerscharen, in de stad van onze God.+
God zelf zal haar tot onbepaalde tijd stevig bevestigen.+ Sela.
10 Zoals uw naam,+ o God, zo is uw lof
Tot aan de grenzen der aarde.
Uw rechterhand is vol van louter rechtvaardigheid.+
11 Moge de berg Si̱on+ zich verheugen,
Mogen de onderhorige plaatsen* van Ju̱da blij zijn,+ vanwege uw rechterlijke beslissingen.+