Psalmen
Een melodie van A̱saf.+
50 De Goddelijke,+ God, Jehovah,*+ heeft zelf gesproken,+
En hij roept voorts de aarde,*+
Van de opgang der zon tot haar ondergang.+
2 Uit Si̱on, volmaakt in schoonheid,+ is God zelf in lichtglans verschenen.+
3 Onze God zal komen en kan onmogelijk het stilzwijgen bewaren.*+
Vóór hem uit verslindt een vuur,+
En rondom hem is het buitengewoon stormachtig weer geworden.+
7 „Luister toch, o mijn volk, en ik wil spreken,+
O I̱sraël, en ik wil tegen u getuigen.*+
Ik ben God, uw God.+
8 Niet aangaande uw slachtoffers wijs ik u terecht,+
Noch [aangaande] uw volledige brandoffers, [die] bestendig vóór mij [zijn].+
11 Ik ken elk gevleugeld schepsel van de bergen heel goed,+
En het gewemel van dieren op het open veld is bij mij.+
12 Indien ik honger had, zou ik het u niet zeggen;
Want aan mij behoren het productieve land*+ en zijn volheid toe.+
14 Breng God dankzegging als uw slachtoffer,+
En betaal de Allerhoogste uw geloften;+
15 En roep mij aan op de dag der benauwdheid.+
Ik zal u verlossen, en gij zult mij verheerlijken.”+
16 Maar tot de goddeloze zal God moeten zeggen:+
„Wat voor recht hebt gij om mijn voorschriften op te sommen,+
18 Wanneer gij ook maar een dief zaagt, waart gij zelfs ingenomen met hem;*+
En uw deel was met overspelers.+
20 Gij zit neer [en] spreekt tegen uw eigen broeder,+
Ten nadele van de zoon van uw moeder stelt gij een gebrek aan de kaak.+
21 Deze dingen hebt gij gedaan, en ik bewaarde het stilzwijgen.+
Gij hebt u ingebeeld dat ik beslist wel zo zou worden als gij.+
Ik zal u terechtwijzen,+ en ik wil orde op zaken stellen voor uw ogen.+