Psalmen
Aan de leider, op snaarinstrumenten. Van Da̱vid.
2 Van het uiteinde der aarde zal ik luid roepen, ja, tot u, wanneer mijn hart zwak wordt.+
Moogt gij mij op een rots leiden die hoger is dan ik.+
4 Ik wil voor onbepaalde tijden een gast in uw tent zijn;+
Ik wil mijn toevlucht nemen in de schuilplaats van uw vleugels.+ Sela.
5 Want gijzelf, o God, hebt naar mijn geloften geluisterd.+
Gij hebt [mij] de bezitting gegeven van hen die uw naam vrezen.+
6 Dagen zult gij toevoegen aan de dagen van de koning;+
Zijn jaren zullen zijn als geslacht na geslacht.+