18 A̱bram bleef dus in tenten wonen.* Naderhand ging hij wonen te midden van de grote bomen van Ma̱mré,+ die in He̱bron+ zijn; en daar bouwde hij vervolgens een altaar voor Jehovah.+
13 Daarna kwam een man die ontkomen was [het] aan A̱bram, de Hebreeër,*+ meedelen. Hij hield toen verblijf te midden van de grote bomen van Ma̱mré, de Amoriet,+ de broer van E̱skol en de broer van A̱ner;+ en zij waren bondgenoten* van A̱bram.