4 Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is.+ 

4 Wendt U niet tot goden die niets waard zijn,*+ en GIJ moogt U geen gegoten goden maken.+ Ik ben Jehovah, UW God.

29 Aangezien wij daarom Gods nageslacht zijn,+ moeten wij niet menen dat het Goddelijk Wezen*+ op goud of zilver of steen gelijkt, op iets wat door menselijke kunstvaardigheid en menselijk vernuft is gebeeldhouwd.+ 

4 Wat nu het eten+ van voedsel betreft dat aan afgoden is geofferd, wij weten dat een afgod niets is+ in de wereld* en dat er geen God is dan één.+