44 Voorts zei de Filistijn tot Da̱vid: „Kom maar eens bij mij, en ik zal stellig uw vlees aan het gevogelte van de hemel en aan de dieren van het veld geven.”+
33 En de dode lichamen van dit volk moeten tot voedsel worden voor de vliegende schepselen van de hemel en voor de dieren der aarde, zonder dat iemand [ze] doet beven.+