12 „Ik voor mij, zie! ik neem waarlijk de levieten uit het midden van de zonen van I̱sraël in de plaats van alle eerstgeborenen,+ die de moederschoot openen, onder de zonen van I̱sraël; en de levieten moeten van mij worden.
24 Want het tiende deel van de zonen van I̱sraël, dat zij als een bijdrage voor Jehovah zullen bijdragen, heb ik aan de levieten tot erfdeel gegeven. Daarom heb ik tot hen gezegd: ’Zij dienen geen erfelijk bezit te verkrijgen in het midden van de zonen van I̱sraël.’”+