12 Later zei Jehovah tot Mo̱zes en Aä̱ron: „Omdat GIJ geen geloof in mij hebt getoond, om mij voor de ogen van de zonen van I̱sraël te heiligen,+ daarom zult GIJ deze gemeente niet in het land brengen dat ik hun stellig geven zal.”+
26 En Jehovah bleef vanwege U verbolgen* op mij+ en luisterde niet naar mij; maar Jehovah zei tot mij: ’Nu is het genoeg! Spreek mij nooit meer over deze zaak.