4 Ik bad dan tot Jehovah, mijn God, en deed belijdenis en zei:+
„Ach Jehovah, de [ware] God, de grote+ en de vrees inboezemende [God], die het verbond en de liefderijke goedheid+ in acht neemt+ jegens hen die hem liefhebben en jegens hen die zijn geboden onderhouden,+