21 En gij moogt een inwonende vreemdeling* niet slecht behandelen, noch hem verdrukken,+ want gijlieden werdt inwonende vreemdelingen in het land Egy̱pte.+
34 De inwonende vreemdeling die bij U vertoeft, dient voor U te worden als een ingeborene van U; en gij moet hem liefhebben als uzelf,+ want GIJ werdt inwonende vreemdelingen in het land Egy̱pte.+ Ik ben Jehovah, UW God.
22 Een en dezelfde rechterlijke beslissing dient voor U te gelden. De inwonende vreemdeling en de ingeborene dienen werkelijk gelijk te zijn,+ want ik ben Jehovah, UW God.’”+