19 Nu dan, schrijft dit lied+ voor UZELF op en leer het de zonen van I̱sraël.+ Leg het hun in de mond, opdat dit lied mij tot een getuigenis moge dienen tegen de zonen van I̱sraël.+
Aan de leider. Van Jehovah’s knecht, van Da̱vid, die de woorden van dit lied tot Jehovah gesproken heeft op de dag dat Jehovah hem uit de handpalm van al zijn vijanden en* uit de hand van Saul had bevrijd.+ Hij dan zei: