7 Nu dan, stelt U op, en ik moet voor het aangezicht van Jehovah UW rechter zijn [en U] alle rechtvaardige daden [verhalen*]+ die Jehovah ten aanzien van U en UW voorvaders heeft verricht.
5 O mijn volk, gedenk+ alstublieft wat Ba̱lak, de koning van Mo̱ab, beraadslaagde,+ en wat Bi̱leam, de zoon van Be̱or, hem antwoordde.+ Vanaf Si̱ttim*+ was het, ja, tot Gi̱lgal+ toe, opdat de rechtvaardige daden van Jehovah bekend zouden worden.”+