14 Wanneer gij ten slotte in het land komt dat Jehovah, uw God, u geeft, en gij het in bezit hebt genomen en erin hebt gewoond,+ en gij hebt gezegd: ’Laat mij een koning over mij aanstellen, zoals alle natiën die rondom mij zijn’,+
22 Later zeiden de mannen van I̱sraël tot Gi̱deon: „Heers over ons,+ zowel gij als uw zoon en uw kleinzoon, want gij hebt ons uit de hand van Mi̱dian gered.”+
7 Toen zei Jehovah tot Sa̱muël:+ „Luister naar de stem van het volk met betrekking tot alles wat zij tot u zeggen;+ want niet u hebben zij verworpen, maar mij hebben zij verworpen, dat ik geen koning+ over hen zou zijn.