21 En voor de priester Elea̱zar zal hij staan, en die moet ten behoeve van hem voor het aangezicht van Jehovah inlichtingen inwinnen+ door de uitspraak van de Urim.+ Op zijn bevel zullen zij uitgaan en op zijn bevel zullen zij ingaan, hij en alle zonen van I̱sraël met hem en de gehele vergadering.”
7 Da̱vid zei derhalve tot de priester A̱bjathar,+ de zoon van Achime̱lech: „Breng toch alstublieft de efod+ bij mij.” Toen bracht A̱bjathar de efod bij Da̱vid.
7 Want het zijn de lippen van een priester die kennis dienen te bewaren, en [de] wet dient men uit zijn mond te zoeken;+ want hij is de boodschapper* van Jehovah der legerscharen.+