8 Wat de priester Za̱dok+ betreft en Bena̱ja,*+ de zoon van Jo̱jada, en de profeet Na̱than+ en Si̱meï+ en Re̱ï en de sterke mannen+ die bij Da̱vid behoorden, zij lieten zich niet+ met Ado̱nia* in.
29 Toen werd er aan koning Sa̱lomo verteld: „Jo̱ab is naar de tent van Jehovah gevlucht, en zie, hij [staat] naast het altaar.” Sa̱lomo dan zond Bena̱ja, de zoon van Jo̱jada, en zei: „Ga, val op hem aan!”+
17 En Bena̱ja,+ de zoon van Jo̱jada,+ ging over de Kre̱thi+ en de Ple̱thi;+ en de zonen van Da̱vid waren de eersten in positie aan de zijde van de koning.+