4 Vervolgens nam hij [het goud*] uit hun handen aan, en hij vormde het+ met een graveerijzer en maakte er toen een gegoten beeld van een kalf+ van. Nu zeiden zij:* „Dit is uw God,* o I̱sraël, die u uit het land Egy̱pte heeft opgevoerd.”+
41 En deze natiën werden [natiën] die Jehovah vreesden,+ maar ze bleken hun eigen gehouwen beelden te dienen. Wat zowel hun zonen als hun kleinzonen betreft, net zoals hun voorvaders hadden gedaan, doen ook zij tot op deze dag.