29 Moge ze neerwervelen op het hoofd+ van Jo̱ab en op het gehele huis van zijn vader, en laat er van Jo̱abs huis+ geen man worden afgesneden die een vloeiing heeft+ of melaats is+ of de ronddraaiende spil grijpt+ of door het zwaard komt te vallen of broodgebrek heeft!”+
34 Toen ging Bena̱ja, de zoon van Jo̱jada, op+ en hij viel op hem aan en bracht hem ter dood;+ en hij werd ten slotte begraven bij zijn eigen huis in de wildernis.