34 Ten slotte klom hij op en ging op het kind liggen+ en legde zijn eigen mond op diens mond en zijn eigen ogen op diens ogen en zijn eigen handpalmen op diens handpalmen en zo bleef hij over hem heen gebogen, en langzamerhand werd het vlees van het kind warm.
21 Nu gebeurde het dat toen men bezig was een man te begraven, wel, daar zagen zij de roversbende. Terstond wierpen zij de man in de grafstede van Eli̱sa en gingen heen. Toen de man in aanraking kwam met het gebeente van Eli̱sa, kwam hij onmiddellijk tot leven+ en stond op zijn voeten.+
44 De [man] die dood was geweest, kwam naar buiten, zijn voeten en handen met zwachtels omwonden+ en een doek om zijn gelaat gebonden. Jezus zei tot hen: „Maakt hem los en laat hem gaan.”
10 Maar Pa̱u̱lus ging naar beneden, wierp zich op hem+ en sloeg zijn armen om hem heen en zei: „Houdt ermee op misbaar te maken, want zijn ziel* is in hem.”+