53 Moge de god* van A̱braham+ en de god van Na̱hor+ tussen ons oordelen,* de god* van hun vader.” Ja̱kob zwoer echter bij de Geduchte van zijn vader I̱saäk.+
9 Daarna zei Ja̱kob: „O God van mijn vader A̱braham en God van mijn vader I̱saäk,+ o Jehovah, gij die tot mij zegt: ’Keer terug naar uw land en naar uw bloedverwanten en ik zal u stellig weldoen’,+
3 Voorts zei hij: „Ik ben de [ware] God,+ de God van uw vader.*+ Wees niet bevreesd naar Egy̱pte af te dalen, want ik zal u daar tot een grote natie maken.+