16 De beschimper van Jehovah’s naam dient dus zonder mankeren ter dood gebracht te worden.+ De gehele vergadering dient hem zonder mankeren met stenen te werpen. Zowel de inwonende vreemdeling als de ingeborene dient ter dood gebracht te worden wanneer hij de Naam* beschimpt.+
33 De joden antwoordden hem: „Wij stenigen u niet om een voortreffelijk werk, maar om lastering,+ ja, omdat gij, hoewel gij een mens zijt, uzelf tot een god maakt.”+
58 En na hem buiten de stad te hebben geworpen,+ gingen zij stenen naar hem gooien.+ En de getuigen+ legden hun bovenklederen neer aan de voeten van een jonge man die Sa̱u̱lus heette.+