31 Zo moogt gij niet doen ten aanzien van Jehovah, uw God,+ want al wat Jehovah verfoeilijk is, wat hij werkelijk haat, hebben zij voor hun goden gedaan, want zelfs hun zonen en hun dochters verbranden zij geregeld voor hun goden in het vuur.*+
14 Zelfs alle oversten van de priesters+ en het volk zelf pleegden op grote schaal ontrouw, overeenkomstig al de verfoeilijkheden+ van de natiën, zodat zij het huis van Jehovah, dat hij in Jeru̱zalem geheiligd had, verontreinigden.+
51 En wat Sama̱ria+ aangaat, zij heeft nog niet de helft van uw zonden bedreven, maar gij bleeft uw verfoeilijkheden overvloediger maken dan zij, zodat gij uw zusters rechtvaardig deedt schijnen wegens al uw verfoeilijkheden die gij hebt bedreven.+