11 „Omdat Mana̱sse,+ de koning van Ju̱da, deze verfoeilijkheden+ heeft gedaan, heeft hij goddelozer gehandeld dan al wat de Amorieten+ gedaan hebben die er vóór hem geweest zijn, en hij heeft voorts zelfs Ju̱da met zijn drekgoden doen zondigen.+
4 en ook [wegens] het onschuldige bloed+ dat hij vergoten had, zodat hij Jeru̱zalem met onschuldig bloed gevuld had, en Jehovah wilde geen vergeving schenken.+
4 En ik wil hen tot beving maken voor alle koninkrijken der aarde+ vanwege Mana̱sse, de zoon van Hizki̱a,* de koning van Ju̱da, om wat hij in Jeru̱zalem heeft gedaan.+