7 Bijgevolg verleenden zij een status van heiligheid aan Ke̱des*+ in Galile̱a,* in het bergland van Na̱ftali, en aan Si̱chem,+ in het bergland van E̱fraïm, en aan Ki̱rjath-A̱rba,+ dat wil zeggen He̱bron, in het bergland van Ju̱da.
11 (Hi̱ram,+ de koning van Ty̱rus, zelf had Sa̱lomo geholpen+ met stammen van cederbomen en stammen van jeneverbomen en met goud, naar heel zijn welbehagen,+) dat in die tijd koning Sa̱lomo ertoe overging twintig steden in het land Galile̱a*+ aan Hi̱ram te geven.
9Maar de donkerte zal niet zo zijn als toen het land* in benardheid was, zoals in de vroegere tijd toen men het land van Ze̱bulon en het land van Na̱ftali+ met verachting bejegende en toen men [het] in de latere tijd tot eer bracht+ — de weg aan de zee, in de Jordaanstreek, Galile̱a* der natiën.*+