30 En ik zal stellig UW heilige hoge plaatsen verwoesten+ en UW reukwerktafels afsnijden en ÚW lijken op de lijken van UW drekgoden leggen;+ en mijn ziel zal eenvoudig een afschuw van U hebben.+
28 Dientengevolge beraadslaagde+ de koning en maakte twee gouden kalveren+ en zei tot het volk:* „Het is te veel voor U om naar Jeru̱zalem op te gaan. Hier is uw God,*+ o I̱sraël, die u uit het land Egy̱pte heeft opgevoerd.”+
26 En hij ging zeer verfoeilijk handelen door de drekgoden+ achterna te lopen, naar al wat de Amorieten hadden gedaan, die Jehovah van voor het aangezicht der zonen van I̱sraël verdreef.’”+