31 I̱sraël kreeg eveneens de grote hand te zien die Jehovah tegen de Egyptenaren had aangewend; en het volk kreeg vrees voor Jehovah en stelde geloof in Jehovah en in Mo̱zes, zijn knecht.+
16 Maar zij staken voortdurend de draak+ met de boden van de [ware] God en verachtten zijn woorden+ en dreven de spot+ met zijn profeten, totdat de woede+ van Jehovah zich tegen zijn volk verhief, totdat er geen genezing meer was.+