37 en zij was nu een weduwe+ van vierentachtig jaar), die nimmer ontbrak in de tempel, terwijl zij nacht en dag heilige dienst verrichtte*+ met vasten en smekingen.
3 Toen hoorde ik een luide stem, afkomstig van de troon, zeggen: „Zie! De tent*+ van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven,*+ en zij zullen zijn volken zijn.+ En God zelf zal bij hen zijn.+