13 Gij zijt te zuiver van ogen om het kwaad te zien; en moeite aanzien kunt gij niet.+ Waarom ziet gij hen aan die verraderlijk handelen,+ blijft gij zwijgen wanneer een goddeloze iemand verzwelgt die rechtvaardiger is dan hij?+
13 Laat niemand, wanneer hij wordt beproefd,+ zeggen: „Ik word door God beproefd.” Want met kwade dingen kan God niet worden beproefd, noch beproeft hij zelf iemand.