3 Naderhand kwam God ’s nachts in een droom tot Abime̱lech en zei tot hem: „Zie, gij zijt zo goed als dood wegens de vrouw die gij hebt genomen,+ daar zij een andere eigenaar toebehoort als zijn vrouw.”+
4 Daarna zond Da̱vid boden om haar te halen.+ Zij dan kwam bij hem+ en hij lag bij haar,+ terwijl zij zich nog aan het heiligen was van haar onreinheid.+ Later keerde zij naar haar huis terug.
11 En een man heeft met de vrouw van zijn metgezel iets verfoeilijks gedaan,+ en een man heeft zijn eigen schoondochter door losbandig gedrag verontreinigd;+ en een man heeft zijn zuster, de dochter van zijn eigen vader, in u vernederd.+