2 „Maak de plaats van uw tent wijder.+ En laat men de tentkleden van uw grootse tabernakel* uitspannen.* Houd niet terug. Verleng uw tentkoorden en maak die tentpinnen van u sterk.+
20 Mijn eigen tent is met geweld geplunderd, en mijn eigen tentkoorden zijn alle in tweeën getrokken.+ Mijn eigen zonen zijn van mij uitgegaan, en zij zijn niet meer.+ Er is niemand meer die mijn tent spant of mijn tentkleden opricht.