16 E̱fraïm moet worden neergeslagen.+ Zelfs hun wortel moet verdorren.+ Geen vrucht zullen zij voortbrengen.+ Ja, ingeval zij baren, zal ik stellig zelfs de begeerlijke [vruchten] van hun buik ter dood brengen.”+
9 ’Maar wat mij betreft, ik had vanwege hen de Amoriet verdelgd,+ wiens hoogte was als de hoogte van ceders en die zo sterk was als de statige bomen;+ en ik verdelgde voorts zijn vrucht boven en zijn wortels beneden.+