32 Met meer dan het geween om Jaë̱zer+ zal ik om u wenen, o wijnstok van Si̱bma.+ Uw eigen bloeiende uitlopers zijn de zee overgestoken. Tot aan de zee — [tot] Jaë̱zer+ — hebben ze gereikt. Uw zomervruchten+ en uw druivenoogst — de gewelddadige plunderaar heeft ze overvallen.+