22 Wat het volk+ betreft dat in het land Ju̱da achtergelaten was, dat Nebukadne̱zar, de koning van Ba̱bylon, achtergelaten had, over hen stelde hij nu Geda̱lja,*+ de zoon van Ahi̱kam,+ de zoon van Sa̱fan,+ aan.
14 ja, zij lieten Jeremi̱a uit het Voorhof van de Wacht halen+ en gaven hem over aan Geda̱lja,+ de zoon van Ahi̱kam,+ de zoon van Sa̱fan,+ om hem uit te leiden naar [zijn] huis, opdat hij te midden van het volk zou wonen.
2 Toen stonden I̱smaël, de zoon van Netha̱nja, en de tien mannen die zich bij hem bevonden op en zij sloegen Geda̱lja, de zoon van Ahi̱kam, de zoon van Sa̱fan, met het zwaard neer.+ Hij bracht dus degene ter dood die door de koning van Ba̱bylon over het land was aangesteld.+