13 De vorsten van Zo̱an hebben dwaas gehandeld,+ de vorsten van Nof*+ zijn bedrogen, de voornaamste mannen+ van haar stammen hebben Egy̱pte op een doolweg geleid.
44Het woord dat tot Jeremi̱a kwam voor al de joden die in het land Egy̱pte woonden,+ degenen die in Mi̱gdol+ en in Tachpa̱nches+ en in Nof*+ en in het land Pa̱thros+ woonden, luidde:
19 Maak u slechts bagage voor de ballingschap,+ o inwoonster, de dochter+ van Egy̱pte. Want Nof+ zelf zal tot niets dan een voorwerp van ontzetting worden en zal werkelijk in brand gestoken worden, zodat het zonder inwoner is.+
13 Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Ik wil ook de drekgoden vernietigen+ en de goden die niets waard zijn uit Nof*+ doen ophouden, en er zal geen overste uit het land Egy̱pte meer blijken te zijn; en ik zal stellig vrees brengen in het land Egy̱pte.+