3 Toen zei ik tot de koning: „Dat de koning zelf tot onbepaalde tijd leve!+ Waarom zou mijn gezicht niet somber worden wanneer de stad,+ het huis van de grafsteden van mijn voorvaders,+ verwoest is en zelfs haar poorten door vuur verteerd zijn?”+
4 Daarop spraken de Chaldeeën tot de koning in de Aramese taal:*+ „O koning, blijf in leven, ja, voor onbepaalde tijden.+ Zeg uw knechten wat de droom is, en wij zullen de úítlegging duidelijk maken.”+