20 „Is E̱fraïm mij een dierbare zoon, of een troetelkind?+ Want in de mate dat ik tegen hem spreek, zal ik hem zonder mankeren verder gedenken.+ Daarom zijn mijn ingewanden onstuimig geworden om hem.+ Ik zal mij beslist over hem erbarmen”,+ is de uitspraak van Jehovah.