2 Nu was er in Ma̱on+ een man, en hij had zijn bedrijf in Ka̱rmel.*+ En de man was zeer groot, en hij had drieduizend schapen en duizend geiten; en voor het scheren+ van zijn schapen bevond hij zich toen te Ka̱rmel.
9 Het land* is gaan treuren, is verwelkt.+ De Li̱banon is schaamrood geworden,+ hij is beschimmeld.* Sa̱ron+ is als de woestijnvlakte geworden, en Ba̱san en Ka̱rmel schudden [hun bladeren] af.+