12 En nu, o I̱sraël, wat vraagt Jehovah, uw God, anders van u+ dan Jehovah, uw God, te vrezen,+ door al zijn wegen te bewandelen+ en hem lief te hebben+ en Jehovah, uw God, met geheel uw hart en geheel uw ziel te dienen,+
3 Dit heeft Jehovah gezegd: „Oefent gerechtigheid en rechtvaardigheid, en bevrijdt de beroofde uit de hand van de afzetter, en behandelt geen enkele inwonende vreemdeling,* vaderloze jongen of weduwe slecht.+ Doet [hun] geen geweld aan.+ En vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats.+
9 Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Nu is het genoeg, o oversten van I̱sraël!’+
’Doet het geweld en de gewelddadige plundering weg+ en oefent enkel gerechtigheid en rechtvaardigheid.+ Ontlast mijn volk van UW onteigeningen’,*+ is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.
6 „En wat u betreft, tot uw God dient gij terug te keren,+ doordat gij liefderijke goedheid*+ en gerechtigheid+ in acht neemt; en hoop voortdurend op uw God.+