8 E̱fraïm [zal zeggen]: ’Wat heb ik nog langer met de afgoden te maken?’*+
Ikzelf zal stellig antwoord geven en ik zal naar hem blijven omzien.+ Ik ben als een lommerrijke jeneverboom.+ Van mij moet voor u vrucht worden gevonden.”
16 GIJ hebt mij niet uitgekozen, maar ik heb U uitgekozen, en ik heb U gesteld opdat GIJ zoudt heengaan en vrucht zoudt blijven dragen+ en dat UW vrucht zou blijven, opdat wat GIJ de Vader ook vraagt in mijn naam, hij het U zou geven.+