12 dat GIJ in die tijd zonder Christus waart,+ vervreemd+ van de staat I̱sraël en vreemden met betrekking tot de verbonden der belofte,+ en GIJ hadt geen hoop+ en waart zonder God in de wereld.*+
13 Bovendien heeft [God*] U, ofschoon GIJ dood waart in UW overtredingen en in de onbesneden staat van UW vlees, met hem levend gemaakt.+ Hij heeft ons al onze overtredingen goedgunstig vergeven+