-
2 Kronieken 18:28-32Nieuwewereldvertaling van de Bijbel
-
-
28 De koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, rukten vervolgens op naar Ra̱moth-Gilead.+ 29 De koning van Israël zei tegen Josafat: ‘Ik zal vermomd de strijd ingaan, maar jij moet je koninklijke gewaad aandoen.’ De koning van Israël vermomde zich dus en ze trokken ten strijde. 30 De koning van Syrië had de bevelhebbers van zijn strijdwagens geboden: ‘Vecht alleen tegen de koning van Israël en tegen niemand anders, klein of groot.’ 31 Zodra de bevelhebbers van de wagens Josafat zagen, zeiden ze bij zichzelf: ‘Dat is de koning van Israël.’ Dus gingen ze op hem af om tegen hem te vechten. Josafat begon om hulp te roepen+ en Jehovah hielp hem. God leidde ze direct van hem weg. 32 Toen de bevelhebbers van de wagens zagen dat het niet de koning van Israël was, gaven ze meteen de achtervolging op.
-