4 Toen riep Jeremia Ba̱ruch,+ de zoon van Neri̱a. Jeremia dicteerde alle woorden die Jehovah tegen hem had gesproken en Ba̱ruch schreef ze op in de boekrol.+
26 Daarna gaf de koning aan Jera̱hmeël, de zoon van de koning, Sera̱ja, de zoon van A̱zriël, en Sele̱mja, de zoon van A̱bdeël, de opdracht om de secretaris Ba̱ruch en de profeet Jeremia op te pakken. Maar Jehovah hield ze verborgen.+