Hosea
let op, huis van Israël,
luister, huis van de koning,
want dit oordeel gaat jullie aan.
Jullie zijn een valstrik voor Mi̱zpa
en een net dat uitgespreid is over de Ta̱bor.+
3 Ik ken Efraïm,
Israël is niet verborgen voor mij.
Want nu, Efraïm, heb je je overgegeven aan vrije seks.*
Israël heeft zich verontreinigd.+
4 Hun daden beletten hen om naar hun God terug te gaan,
want er heerst een geest van prostitutie* onder hen+
en Jehovah erkennen ze niet.
5 De trots van Israël getuigt tegen hem.*+
Israël en Efraïm zijn allebei gestruikeld door hun overtreding
en Juda is samen met hen gestruikeld.+
6 Met hun schapen en runderen gingen ze op zoek naar Jehovah,
maar ze konden hem niet vinden.
Hij had zich van hen teruggetrokken.+
Nu zullen zij en hun bezittingen* verslonden worden door een maand.*
8 Blaas op de hoorn+ in Gi̱bea, op de trompet in Ra̱ma!+
Laat een strijdkreet horen in Beth-A̱ven+ — achter jou, o Benjamin!
9 Efraïm, je zult een schrikbeeld worden op de dag van bestraffing.+
Ik heb bekendgemaakt wat zeker zal gebeuren met de stammen van Israël.
10 De leiders van Juda zijn als degenen die een grens verleggen.+
Ik zal mijn razernij over ze uitstorten als water.
11 Efraïm is onderdrukt, verbrijzeld door het oordeel,
want hij was vastbesloten zijn tegenstander achterna te gaan.+
12 Daarom was ik voor Efraïm als een mot
en voor het huis van Juda als verrotting.
13 Toen Efraïm zijn ziekte zag en Juda zijn zweer,
ging Efraïm naar Assyrië+ en stuurde boodschappers naar een machtige koning.
Maar hij was niet in staat jullie gezond te maken
en hij kon jullie zweer niet genezen.
Ik zal in stukken scheuren en weggaan.+
Ik zal ze wegvoeren en niemand zal ze redden.+
15 Ik zal weggaan en naar mijn plaats terugkeren totdat ze de gevolgen van hun schuld dragen.
Dan zullen ze mijn goedkeuring* zoeken.+
Als ze in moeilijkheden zitten, zullen ze me zoeken.’+