HANDELINGEN
Aantekeningen — Hoofdstuk 12
Herodes: Dat wil zeggen Herodes Agrippa I, de kleinzoon van Herodes de Grote. (Zie Woordenlijst.) Herodes Agrippa I werd geboren in 10 v.Chr. en kreeg zijn opleiding in Rome. Hij was bevriend met verschillende leden van de keizerlijke familie. Een van hen was Gaius, beter bekend als Caligula, die in 37 n.Chr. keizer werd. Al snel maakte hij Agrippa koning over Iturea, Trachonitis en Abilene. Later breidde Caligula Agrippa’s gebied uit met Galilea en Perea. Agrippa was in Rome toen Caligula in 41 werd vermoord. Naar verluidt heeft Agrippa een belangrijke rol gespeeld in het bezweren van de crisis die toen ontstond. Hij nam deel aan zenuwslopende onderhandelingen tussen een andere machtige vriend, Claudius, en de Romeinse senaat. Als resultaat daarvan werd Claudius tot keizer benoemd en werd een burgeroorlog afgewend. Als beloning voor zijn bemiddeling maakte Claudius Agrippa ook nog eens koning over Judea en Samaria, gebieden die sinds 6 n.Chr. door Romeinse procurators waren bestuurd. Zo kreeg Agrippa het bestuur over een gebied dat overeenkwam met dat van Herodes de Grote. De hoofdstad van Agrippa was Jeruzalem, waar hij bij de religieuze leiders in de gunst kwam. Van hem wordt gezegd dat hij de Joodse wet en tradities nauwgezet naleefde door onder andere dagelijks offers te brengen in de tempel en de wet in het openbaar voor te lezen. Naar verluidt was hij ook een ijverig beschermer van het Joodse geloof. Maar hij ontkrachtte zijn bewering een aanbidder van God te zijn door gladiatorengevechten en heidens vermaak in het theater te organiseren. Agrippa’s karakter is wel beschreven als verraderlijk, oppervlakkig en extravagant. Zijn bestuur eindigde toen hij door Jehovah’s engel werd terechtgesteld, zoals wordt beschreven in Han 12:23. Volgens geleerden is koning Herodes Agrippa I in het jaar 44 overleden. Hij was toen 54 jaar oud en had drie jaar over heel Judea geregeerd.
doodde Jakobus, de broer van Johannes: Deze terechtstelling vond waarschijnlijk plaats rond het jaar 44. Zo werd Jakobus de eerste van de 12 apostelen die de marteldood stierf. Misschien heeft Herodes Jakobus uitgekozen omdat van die apostel bekend was dat hij een goede vriend van Jezus was geweest of omdat Jakobus de reputatie had heel ijverig te zijn. Waarschijnlijk hadden Jakobus en zijn broer Johannes om die reden de bijnaam Boanerges (zonen van de donder) gekregen (Mr 3:17). Herodes’ laffe, politieke daad hield de verspreiding van het goede nieuws niet tegen, maar de gemeente raakte wel een geliefde apostel, herder en bron van aanmoediging kwijt. De uitdrukking met het zwaard kan erop duiden dat Jakobus onthoofd werd.
de dagen van het Ongezuurde Brood: Het Feest van het Ongezuurde Brood begon op 15 nisan, de dag na het Pascha (14 nisan), en duurde zeven dagen. (Zie Woordenlijst en App. B15.) Dat er in de evangeliën en Handelingen vaak wordt verwezen naar de verschillende feesten, laat zien dat de Joden zich in de tijd van Jezus en de apostelen nog steeds aan de Joodse kalender hielden. Aan de hand van deze feesten kunnen we vaststellen wanneer bepaalde gebeurtenissen uit de Bijbel ongeveer hebben plaatsgevonden (Mt 26:2; Mr 14:1; Lu 22:1; Jo 2:13, 23; 5:1; 6:4; 7:2, 37; 10:22; 11:55; Han 2:1; 12:3, 4; 20:6, 16; 27:9).
Jehovah’s engel: Zie aantekening bij Han 5:19 en App. C3 inleiding en Han 12:7.
Kleed je aan: Of ‘omgord je’. Dit duidt er kennelijk op dat een loshangend onderkleed werd vastgemaakt met een gordel of een stuk stof. (Zie aantekening bij Lu 12:35.)
dat Jehovah zijn engel heeft gestuurd: De uitdrukking ‘zijn engel heeft gestuurd’ doet denken aan vergelijkbare bevrijdingen die in de Hebreeuwse Geschriften worden vermeld. Zo wordt in Da 3:28 en 6:22 gezegd dat God ‘zijn engel stuurde’ om Daniël en zijn vrienden te redden. (Vergelijk Ps 34:7; zie App. C3 inleiding en Han 12:11.)
het huis van Maria: De gemeente van Jeruzalem kwam blijkbaar samen in een particulier huis, dat van Maria, de moeder van Johannes Markus. Het huis was ruim genoeg om ‘een behoorlijk grote groep’ aanbidders onder te brengen, en Maria had een dienstmeisje. Ze was dus misschien relatief rijk (Han 12:13). Er wordt gesproken over ‘het huis van Maria’ en er wordt verder niets gezegd over een echtgenoot, dus mogelijk was ze weduwe.
Johannes (ook Markus genoemd): Een van Jezus’ discipelen, ‘Barnabas’ neef’ (Kol 4:10) en de schrijver van het evangelie van Markus. (Zie aantekening bij Mr Titel.) De Nederlandse naam Johannes is het equivalent van de Hebreeuwse naam Johanan, die ‘Jehovah heeft gunst getoond’, ‘Jehovah is goedgunstig geweest’ betekent. In Han 13:5, 13 wordt deze discipel gewoon Johannes genoemd. Maar hier en in Han 12:25 en 15:37 wordt ook zijn Romeinse naam, Markus, vermeld. Op andere plaatsen in de Griekse Geschriften wordt hij gewoon Markus genoemd (Kol 4:10; 2Ti 4:11; Flm 24; 1Pe 5:13).
Het is zijn engel: Zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord dat met ‘engel’ wordt vertaald, betekent ‘boodschapper’. (Zie aantekening bij Jo 1:51.) Degenen die het over ‘zijn [Petrus’] engel’ hadden, dachten misschien dat er een engel voor de poort stond die de apostel vertegenwoordigde. Blijkbaar waren er Joden die geloofden dat elke aanbidder van God zijn eigen engel had, een soort beschermengel, maar die opvatting wordt niet rechtstreeks in Gods Woord geleerd. Jezus’ discipelen wisten echter wel dat engelen door de eeuwen heen Gods volk persoonlijke hulp hadden geboden. Zo had Jakob het over ‘de engel die mij uit alle ellende heeft bevrijd’ (Ge 48:16). En Jezus zei over zijn discipelen dat ‘hun engelen in de hemel altijd het gezicht zien van mijn Vader in de hemel’, wat aantoont dat engelen oprecht geïnteresseerd zijn in elk van Jezus’ discipelen. (Zie aantekening bij Mt 18:10.) Degenen die zich in Maria’s huis verzameld hadden, zullen niet gedacht hebben dat Petrus zelf in de vorm van een engel verscheen, alsof hij gestorven was en nu een geest was. Ze wisten wat in de Hebreeuwse Geschriften over de toestand van de doden staat (Pr 9:5, 10).
Jehovah: In de meeste Griekse manuscripten staat hier ‘de Heer’ (Grieks: ho Kurios). Maar zoals in App. C wordt uitgelegd, zijn er een aantal redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. Daarom wordt hier in de hoofdtekst de naam Jehovah gebruikt. (Zie App. C3 inleiding en Han 12:17.)
Jakobus: Waarschijnlijk wordt hiermee Jezus’ halfbroer bedoeld. Misschien was hij na Jezus de oudste, want hij wordt als eerste genoemd van de vier zonen die Jozef en Maria kregen: Jakobus, Jozef, Simon en Judas (Mt 13:55; Mr 6:3; Jo 7:5). Jakobus was ooggetuige van de gebeurtenissen met Pinksteren 33, toen duizenden Joden uit het buitenland die in Jeruzalem op bezoek waren, positief op het goede nieuws reageerden en gedoopt werden (Han 1:14; 2:1, 41). Petrus zei tegen de discipelen: ‘Vertel deze dingen aan Jakobus’, wat erop wijst dat Jakobus de leiding nam in de gemeente in Jeruzalem. Blijkbaar is hij ook de Jakobus die wordt vermeld in Han 15:13; 21:18, 1Kor 15:7, Ga 1:19 (waar hij ‘de broer van de Heer’ wordt genoemd); 2:9, 12 en de schrijver van het boek dat zijn naam draagt (Jak 1:1; Ju 1).
die over de hofhouding van de koning ging: Lett.: ‘de man over de slaapkamer van de koning’. Blijkbaar was dit een vooraanstaande man die grote verantwoordelijkheden droeg in verband met het huis en de persoonlijke zaken van de koning.
engel van Jehovah: Zie aantekening bij Han 5:19 en App. C3 inleiding en Han 12:23.
het woord van Jehovah: Zie aantekening bij Han 8:25 en App. C3 inleiding en Han 12:24.
hulp te bieden: Of ‘de hulpactie’. (Zie aantekening bij Han 11:29.)