Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g71 8/5 blz. 16-19
  • Op tere vleugeltjes door het leven

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Op tere vleugeltjes door het leven
  • Ontwaakt! 1971
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Een verbazingwekkende gedaanteverwisseling
  • Over heel de aarde verbreid
  • Zonderlinge trekkers
  • Nog meer wonderlijke dingen
  • Gevleugelde schoonheden van de tropen
    Ontwaakt! 2005
  • Een dag in het leven van een vlinder
    Ontwaakt! 1993
  • Een gevleugelde oogst
    Ontwaakt! 2002
  • Een vlinder „schieten”
    Ontwaakt! 1992
Meer weergeven
Ontwaakt! 1971
g71 8/5 blz. 16-19

Op tere vleugeltjes door het leven

Door Ontwaakt!-correspondent in Brazilië

TRACHT u zich eens een schepseltje voor te stellen van een en al tere kleurenpracht, dat van bloesem naar bloesem fladdert. Stralen zonlicht spelen over zijn zijdeachtige blauwe vleugeltjes terwijl het zich op een grote hibiscusbloem neerzet. Vlakbij zou u een gesprek als dit kunnen afluisteren:

„Wat doet het daar op de bloemen?” vraagt de kleine Marijke.

„Kijk maar eens goed, dan zul je ’t wel zien”, antwoordt oom Wim.

Terwijl het insekt stilletjes vlak boven weer een andere bloem zweeft, ontrolt het zijn ranke opgekrulde tong en laat het die diep in de nectarvoorraad van de bloem zakken.

„Hé, zijn tong is net een slangetje”, roept Jan uit.

Maar zo is het niet. Ze is in tweeën gespleten en bevindt zich tussen de twee vooruitstekende ogen, in rusttoestand opgerold als een horlogeveer, maar uitgestrekt als ze gebruikt wordt. Het zuigen gebeurt tussen twee haakjes door middel van een pomp die veel weg heeft van een blaasbalg.

Terwijl u dit oogverblindende gevleugelde juweeltje, de Braziliaanse blauwe prachtvlinder, gadeslaat, verschijnen er verschillende andere op het toneel, die alle druk bezig zijn brandstof bij te vullen. Jantje loopt hard achter een van deze aan en komt er weldra mee terug terwijl hij hem bij de vleugels vasthoudt.

„Je zult nu allemaal fijn ’stof’ aan je handen hebben, Jan. Kijk eens! Ik heb deze zakmicroscoop meegenomen. Leg eens wat van dat ’stof’ van je vingertoppen op het glaasje. Zie je de vorm van de ’stof’-deeltjes? Het zijn in werkelijkheid hele kleine schubjes. Bij verschillende soorten varieert de vorm van deze schubjes. Vaak liggen ze in regelmatige rijen op de vleugels.

Nu weet je”, vervolgt oom Wim, „waarom vlinders en motvlinders de wetenschappelijke naam Lepidoptera hebben — een woord dat aan de Griekse woorden lepis (schub) en pteron (vleugel) is ontleend. Het betekent dus ’geschubde vleugels’.”

„Wat schitterend blauw!” roept Jan uit.

„En zo teer!” voegt Marijke eraan toe.

„Nu, de schijn bedriegt in werkelijkheid op beide punten”, legt oom Wim uit. „Onder de microscoop gezien is de kleur gewoon bruin, maar de doorzichtige schubjes die erop liggen, werken zodanig op de lichtstralen in dat de kleur er anders door lijkt. Ook zijn deze diertjes in werkelijkheid niet zo teer als men zou denken. De poten zijn kokervormige gedeelten van de huid, die tevens als skelet dient en voor bescherming en stevigheid zorgt. Binnen het vlinderlijf, dat uit een kop, borststuk en achterlijf bestaat, bevinden zich bovendien een hart en een maag.”

Een verbazingwekkende gedaanteverwisseling

„Vertel ons eens oom, hoe vlinders worden geboren”, bedelt Marijke.

„Nu kleintje, eerst moeten het vlindermannetje en het vlindervrouwtje het samen eens worden. Voor dit doel zijn de mannetjes voorzien van een paar antennes die uit vele segmentjes bestaan, en hiermee kunnen ze van verre, zelfs wel van verscheidene kilometers afstand, de aanwezigheid van een vrouwtje ontdekken. Misschien is het geheim in de geur gelegen, want het mannetje heeft zijn antennes altijd naar de wind gericht.

Er wordt beweerd dat het mannetje als hij het vrouwtje van zijn keuze nadert, in een soort fladderende dans al zijn kleuren ten toon spreidt. Na de bevruchting scheidt het vrouwtje een stof af waarmee ze zich bedekt om elk ander mannetje af te weren. Vervolgens legt ze haar eieren, misschien wel duizend. Nu ze haar doel in het leven heeft bereikt, weigert ze te eten, leeft nog maar een paar dagen en gaat dan dood. Ook het mannetje sterft spoedig.”

„En wat gebeurt er dan, oom?”

„De eieren komen uit en daar verschijnen rupsen, hongerige rupsen, Marijke. Gewoonlijk gebeurt dat acht tot tien dagen nadat de eieren zijn gelegd. En ze hebben moeder niet nodig om gevoed te worden, want ze worden voorzien van krachtige kaken en acht tot tien ogen waarmee ze voedsel kunnen zoeken. Sappige groene blaadjes vormen hun menu. Waarnemers hebben eens opgemerkt dat één rups gedurende een periode van tweeënvijftig dagen 120 bladeren opvrat, vijftien gram water dronk en groeide tot ze 86.000 maal zo zwaar woog als bij haar geboorte!

Rupsen zijn nogal kwetsbaar voor vijanden”, vervolgt oom Wim, „daarom moeten ze wel uitkijken. Sommige vreten alleen ’s nachts; andere doen dit aan de onderkant van bladeren; weer andere verbergen zich in een web of in een kokervormige schuilplaats die ze van opgerolde bladeren hebben gemaakt. Er zijn er ook die zich op de meest verbazingwekkende manier kunnen camoufleren. De weerkaatsing van licht dat afkomstig is van hun onmiddellijke omgeving, veroorzaakt een zenuwreactie, met als gevolg een verandering van kleur. Zo worden bijvoorbeeld de larven van het gewone weeskind, een nachtvlinder met helder rode achtervleugels, blauwgroen als ze aan een groene omgeving worden blootgesteld, en tegen een donkere achtergrond worden ze blauwgrijs.”

„En wat gebeurt er ten slotte met de rups?” vraagt Jan.

„Wel, op een goede dag trekt ze zich instinctief in een schuilplaats terug, spint zijdeachtige draden tot een cocon en komt dan in haar laatste stadium, dat van de vlinderpop enigszins gelijkend op een hoornig, cilindervormig omhulsel. Dit stadium kan van één week tot verscheidene jaren duren. In de cilinder of koker vindt een waar wonder plaats; het rupselijf wordt tot een ander schepsel omgebouwd. Dan barst op een warme dag de stevige huls open en wat denk je dat eruitkomt?”

„Ik weet het, ik weet het”, roept Marijke enthousiast uit. „Een vlinder!”

„Precies, een vlinder of een motvlinder, naargelang van de familie waar het eitje toe behoorde. Maar stel je eens voor! Niet langer een vieze, slijmerige rups, maar een adembenemend mooi, gevleugeld en misschien erg kleurrijk schepseltje. Het spreidt zijn vleugeltjes, spuit er van binnen uit zijn lijfje een vloeistof in, en als de vleugeltjes droog zijn, is het beestje klaar voor zijn eerste vliegtocht.”

Over heel de aarde verbreid

„Zijn er veel soorten vlinders?”

„Nu, Marijke, wat het aantal vlinders en motvlinders betreft, minstens 80.000 soorten heeft men beschreven, en naar men gelooft, bestaan er ongeveer 120.000 soorten. Men neemt aan dat Brazilië het grootste aantal heeft. Eén bioloog zag er in het Amazonegebied zevenhonderd in slechts één uur tijd.”

„Komt men ze dan in alle delen van de wereld tegen?” vraagt Jan.

„Ze komen praktisch overal voor waar planten bloeien. Slechts de zeer koude streken zoals in de omgeving van de polen, worden vermeden. Minstens zesenveertig soorten reiken tot binnen de poolcirkel. Op IJsland is echter geen inheemse vlindersoort bekend. De mooiste soorten leven in de tropen.

Er zijn ook fossiele vlinders gevonden”, merkt oom Wim op, „zoals die welke in barnsteen zijn aangetroffen. Toch vertonen die exemplaren uit de oudheid geen werkelijk verschil met de vlinders die tegenwoordig rondfladderen. In de loop van duizenden jaren zijn er geen sporen van ontwikkeling te bespeuren. Ze werden blijkbaar op de vijfde scheppingsdag door God naar hun soort gemaakt, zoals de bijbel zegt.” — Gen. 1:20-23.

Zonderlinge trekkers

„Maar oom, maken vlinders verre reizen?”

„Ja, Jan. Maar ook op dit gebied bestaat er veel verschil. De meeste soorten leven maar een paar dagen of weken en blijven steeds in dezelfde omgeving. Andere leven maandenlang en vliegen hetzij alleen of in grote groepen duizenden kilometers ver. Neem bijvoorbeeld eens de monarchvlinder. In de zomer komt hij in Amerika op noordelijke breedten tot aan de Hudsonbaai algemeen voor. ’s Winters treft men hem in Californië of Mexico aan, terwijl elke volgende generatie naar dezelfde omgeving terugkeert. In het voorjaar mag deze vlinder zijn leven nog een stukje verlengen en kiest hij weer het luchtruim voor de lange tocht naar het noorden. Tegen juni komen de vlinders daar aan, leggen hun eieren en sterven.”

„Hoe komt het oom, dat ze steeds weer naar dezelfde plaats kunnen terugkeren?”

„God gaf hun dat vermogen, Marijke. Men heeft verondersteld dat geur hier een belangrijke rol bij speelt. Elke achtervleugel van de mannetjes-monarchvlinder heeft een donkere vlek, en de schubben op deze vlek zijn zwart en hol. Ze geven een geur af welke enigszins doet denken aan die van de kamperfoelie. Er wordt voornamelijk gebruik van gemaakt in verband met de paring, maar het zou kunnen zijn dat ze ook een geurspoor achterlaten als ze in grote groepen onderweg zijn.

Natuurlijk vliegen niet alle soorten in dezelfde richting. In Afrika heeft men waargenomen dat troepen vlinders die in verschillende richtingen onderweg waren, elkaar tegenkwamen en dat hun paden elkaar als het ware kruisten. Elke soort blijft echter haar eigen weg vervolgen. Zelfs een regenbui brengt ze niet uit de koers. Sommige van deze vlinderzwermen zijn reusachtig groot. Eén zo’n zwerm, die men in Europa had waargenomen, was 65 kilometer breed en had drie dagen nodig om een bepaalde plaats met een snelheid van tien kilometer per uur te passeren. Het aantal exemplaren in de zwerm werd op ongeveer drie miljard geschat.”

„Is dat hun normale snelheid?”

„Dat hoeft niet, Jan. Onderzoekingen in dit verband hebben werkelijk verbazingwekkende feiten aan het licht gebracht. Men heeft in Engeland vlinders waargenomen die een tijd maakten van 42 kilometer per uur. Eén vlinder, die door een helikopter werd gevolgd, vloog 220 kilometer in 4 uur en 42 minuten. En deze insekten verbranden bij lange na niet de hoeveelheid brandstof die door de vliegmachines van de mens wordt gebruikt. De helikopter verbruikt in één uur vliegen vier á vijf percent van zijn gewicht aan brandstof; een vliegtuig verbruikt 12 percent. De vlinder gebruikt in dezelfde tijd echter slechts 0,6 percent van zijn gewicht.”

Nog meer wonderlijke dingen

„Hoe groot worden ze, oom?”, vraagt Marijke.

„Er zijn enkele werkelijk grote soorten. Het vrouwtje van de Troides Alexandre van Nieuw-Guinea bijvoorbeeld heeft een spanwijdte van 25 tot 30 centimeter. De Ornithoptera Cassandra van Noord-Queensland in Australië meet 16 1/2 centimeter, en op Borneo leeft een soort die met gespreide vleugels 18 centimeter breed is.

Dan zijn er ook nog”, zo vervolgt oom Wim, „de ’stinkdieren’ van de vlinderwereld. Deze verspreiden een onaangename lucht om vijanden, vooral vogels, af te schrikken. Ook de tekening op hun vleugels werkt vaak een uitstekende camouflage in de hand. Bij één soort gelijken de vleugels op de ogen van een uil; een andere ziet eruit als een verdord oud blad; weer een andere heeft een tekening aan de onderkant van zijn vleugel die veel weg heeft van het getal 80 of 88.”

„En wat is nu het verschil tussen motvlinders en gewone vlinders?”

„In het algemeen gesproken, Jan, vliegen gewone vlinders overdag en motvlinders ’s nachts. Er zijn echter uitzonderingen. Je hebt vast wel eens motvlinders bij daglicht zien rondvliegen. In de rusttoestand houdt de vlinder zijn vleugels, althans de voorvleugels, verticaal en dicht tegen elkaar. De motvlinder laat zijn voorvleugels open, in een schuine stand. En dan vertonen motvlinders in de regel ook niet zulke levendige kleuren als dagvlinders.”

„Eén ding nog, oom. Zijn vlinders eigenlijk wel nuttig?”

„Ja, dat zijn ze, Marijke. Behalve dat ze een lust zijn voor het oog van mensen die dit weten te waarderen, vervullen ze ook een belangrijke functie ten behoeve van de planten. Ze brengen stuifmeel van de ene bloem naar de andere en maken op deze manier de vermenigvuldiging van de planten mogelijk. Jullie hebben ook wel gehoord van de zijderups. Deze wordt ook een nachtvlinder, maar in het larvestadium spint ze een cocon van zuivere zijde, en deze zijde wendt de mens aan voor eigen gebruik. Maar kom, kinderen, de zon begint al onder te gaan en het is tijd voor ons om op te stappen.”

„Dank u wel oom”, zegt Jan, „dat u ons alles hebt verteld over de lepi . . . hoe was het ook weer?”

„Lepidoptera. Weet je ’t weer? Geschubde vleugels.”

    Nederlandse publicaties (1950-2022)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2022 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen