Ik ben de waarheid van God nooit vergeten!
IK ZAL mij altijd die dag herinneren waarop een van Jehovah’s getuigen bij ons aanbelde. Ik was nog maar acht jaar. Toen zij mijn ouders lectuur aanbood waarin de bijbel werd verklaard, weigerden zij, maar ik stelde er belang in. Ik wilde heel graag over de bijbel horen en vroeg mijn ouders daarom of ik deze lectuur mocht hebben. Zij zeiden dat ik mijn eigen geld had en dat ik, als ik dat wilde, er zelf voor kon betalen.
Bij dit eerste bezoek begon de Getuige mij meteen liefdevol te helpen Gods Woord te begrijpen. Ik kwam uit mijn eigen bijbel te weten dat Gods naam Jehovah is. — Ps. 83:18 (19, NBG).
Gedurende verscheidene weken daarna kwam de Getuige met haar man om mij te helpen. Toen werden er andere Getuigen gestuurd. Gedurende al die tijd hadden mijn ouders er nooit belangstelling voor om de bijbel met ons te bestuderen, hoewel er wel met hen over werd gesproken. Na elke studie verzuimde ik nooit hun te vertellen wat ik had geleerd.
Later begon ik enkele vergaderingen van de Getuigen te bezoeken. Wat waren de Getuigen lief voor mij! Zij reden helemaal naar ons huis, zestien kilometer van de stad af, enkel om mij op te halen en mee naar hun vergaderingen te nemen. Een paar keer mocht ik een nachtje overblijven om te zien hoe zij hun predikingswerk verrichtten.
Toen ik tijdens een van deze bezoeken met het dochtertje van een van de Getuigen speelde, kwam ik te weten dat wij ons moesten onthouden van nationalistische daden die afgodisch zijn en waardoor de christelijke neutraliteit wordt geschonden. De vollediger uitleg die ik van de oudere Getuigen kreeg, maakte mij zo blij dat ik deze kennis wilde delen met degenen van wie ik het meeste hield, mijn ouders.
Ik was elf jaar en zal nooit de schok vergeten die ik kreeg toen ik hun vertelde over deze christelijke vereisten en mijn besluit God te gehoorzamen door ernaar te leven. Mijn ouders werden woedend. Zij bevolen mij de Getuige bij hun volgende bezoek te zeggen dat zij nooit meer mochten terugkomen of anders tegenover een geweer zouden komen te staan.
Mijn ouders dachten dat de kwestie hiermee afgedaan was. Ik had echter bijbelse studieboeken en mijn bijbels. Het allerbelangrijkste was echter dat ik door middel van het gebed contact had met Jehovah God.
In de loop van de volgende vijf jaar nam ik verschillende keren het vaste besluit alles wat ik had geleerd te vergeten en probeerde ik het uit mijn geest te zetten. Ik besefte echter dat ik het niet kon vergeten omdat het een deel van mij was, en het was de waarheid. Al die tijd voorzag Jehovah steeds liefdevol in de aanmoediging mijn beperkte aanbidding van hem voort te zetten. Juist als ik op het punt was aangeland dat ik dacht dat ik helemaal alleen stond in mijn poging hem te aanbidden, werd ik bezocht door een Getuige die lectuur bij mij achterliet. Ik verborg ze en las elk woord ervan, zoals een dorstige die koel water te drinken krijgt.
Ik herinner mij dat ik eens, toen ik in de stad was, een Getuige in het volgende blok zag die de voorbijgangers tijdschriften aanbood. Hoe dolgelukkig was ik iemand te zien die Jehovah diende! Ik rende de hele straat af om haar in te halen en even goedendag te zeggen, maar helaas, zij was verdwenen voordat ik haar kon bereiken! Maar wat was ik blij weer eens een aanbidster van Jehovah God te hebben gezien!
In die tijd deed ik veel aan persoonlijke studie om mijn geloof sterk te houden. Een van mijn geliefkoosde teksten was 1 Korinthiërs 10:13, waar ons wordt verzekerd dat God niet zal toelaten dat wij worden verzocht boven hetgeen wij kunnen dragen, doch dat hij altijd voor een uitweg zal zorgen opdat wij getrouw kunnen blijven. Andere teksten, zoals Galáten 6:9, gaven mij de verzekering dat God erop zou toezien dat ik zegeningen en gelegenheden kreeg om hem vollediger te dienen. Ik kon nu en dan ook met anderen over zijn beloften spreken.
Toen ik naar de middelbare school ging, kon ik eindelijk weer wat omgang met Jehovah’s dienstknechten hebben. Ik bezocht enkele vergaderingen, en zelfs congressen. Toen ik zestien werd, vertelde ik mijn vader dat ik op een komende vergadering gedoopt wilde worden. Ik verklaarde dat ik wel kon begrijpen dat hij dit niet zou toestaan zolang ik nog in zijn huis woonde en dat ik zijn wensen zou eerbiedigen, maar dat ik, als ik volwassen was, mij zou laten dopen. Hij en mijn moeder besloten dat ik oud genoeg was om te weten wat ik wilde en gaven dus hun toestemming. Op 20 maart 1965 werd ik gedoopt.
Alles ging tamelijk van een leien dakje tot na mijn eindexamen. Toen ik een werkkring weigerde die mijn christelijke neutraliteit zou schenden, barstte de woede van mijn vader weer los. Hij zei mij dat ik zijn dochter niet meer was. Ik werd volkomen verstoten. Hij vloekte mij uit tot hij geen adem meer had en zei dat ik niet meer thuis mocht komen.
In deze moeilijke periode kwamen de Getuigen mij steeds te hulp en altijd, ja altijd was Jehovah God er om mij te sterken. In zijn voortdurende goedheid en trouw heeft hij mij nooit in de steek gelaten. Ten slotte werden mijn gebeden waarin ik hem vroeg mij de eer te willen geven hem vollediger te dienen, verhoord. Ik kreeg de gelegenheid elke dag van mijn vakantie aan de prediking van Gods koninkrijk te besteden. Het was zo geweldig, gewoon niet te beschrijven! Kort daarna werd ik een geregelde volle-tijdpredikster van Gods Woord en dit is sedertdien mijn vreugdevolle bezigheid geweest.
Als ik op de jaren terugzie, bemerk ik dat Jehovah werkelijk mijn herder is geweest en dat het mij aan niets heeft ontbroken. Hoewel ik misschien nog meer vervolging zal ondergaan, weet ik dat Jehovah, zolang ik mijn rechtschapenheid bewaar, altijd met mij zal zijn om mij te vertroosten en te zegenen. Ik heb gezien dat Jehovah Gods goedheid onvergelijkelijk is. — Ingezonden.