Een internationale taal in de maak
MEN heeft berekend dat ongeveer 326 miljoen mensen Engels spreken; waarmee het op het ogenblik een van de meest algemeen gebruikte talen ter wereld is. Toen Julius Caesar echter in 55 v.G.T. op de Britse eilanden voet aan wal zette, sprak niemand daar iets wat ook maar naar Engels zweemde. Er bestonden geen Engelse mensen; de Britse eilanden werden door de Kelten of oude Britten bewoond.
In 43 G.T. onderwierpen de Romeinse legioenen de Kelten en verdreven hen naar Wales, Schotland en Ierland. Iets van hun woordenschat is in het moderne Engels bewaard gebleven, voornamelijk in de vorm van aardrijkskundige namen, zoals London en het graafschap Kent, welke naam is afgeleid van het Keltische woord canti.
De Romeinen hielden de eilanden ongeveer 400 jaar bezet, maar toen het keizerrijk ten slotte instortte, werden de Romeinse legioenen teruggeroepen om de laatste bolwerken van het keizerrijk tegen de invallers te beschermen. Toen de Romeinse legioenen waren vertrokken, veroverden Germaanse stammen, de Angelen, de Saksen en de Juten, Brittannië en gingen daar wonen. Deze Angelen en Saksen spraken praktisch dezelfde taal, een vorm van Germaans, behorend tot de West-germaanse tak van de Indo-europese taalfamilie.
Het Engels zoals het eerst gesproken werd
Daar de Angelen het grootste gebied hadden veroverd, werd het land (Engeland) en de taal (Engels) naar de Angelen genoemd. Deze Angelsaksische taal werd door de schrijvers uit die tijd Anglisc of Englisc genoemd. Hoewel deze taal de basis werd van het hedendaagse moderne Engels, is ze voor de hedendaagse Engelsman zonder speciale studie totaal onbegrijpelijk. Hier volgen bijvoorbeeld de eerste regels van een beroemd gedicht, „Beowulf” genaamd, dat ongeveer in het jaar 900 G.T. werd geschreven:
„Hwaet, we gardena in geardagum theodcyninga thrym gefrunon.” (In hedendaags Engels: Lo, we have heard tell how mighty the kings of the spear-bearing Danes were in days past. [Zie, wij hebben horen vertellen hoe machtig de koningen van de met speren bewapende Denen in vroeger dagen waren.])
Deze taal wordt door de filologen Oudengels genoemd, ofschoon niet eens één op de duizend Engels sprekende mensen haar begrijpt. Dit komt omdat bijna 85 percent van de woordenschat van het Oudengels niet langer in gebruik is. De woorden die echter zijn blijven bestaan, zijn aanduidingen voor fundamentele begrippen zoals mann (man; nu in het Engels: man), wif (vrouw; nu in het Engels: wife), hus (huis; nu in het Engels: house) en mete (vlees of voedsel; nu in het Engels: meat).
De grammatica van het Oudengels verschilt ook zeer van die van het huidige Engels. Het was een vooral op verbuigingen steunende taal, dat wil zeggen dat de functie van een woord in een zin werd aangeduid door een achtervoegsel aan het zelfstandige naamwoord, het bijvoeglijke naamwoord, enzovoort, toe te voegen. Tegenwoordig zijn bijna al deze verbuigingsuitgangen verdwenen en wordt er in het Engels gebruik gemaakt van een vaste woordvolgorde om de functie en onderlinge verhouding van de woorden in een zin aan te duiden.
Tijdens de negende eeuw maakten de vikingen uit Denemarken rooftochten langs de kusten van Brittannië. Daar de invallers er een genoegen in schenen te scheppen te vechten en de bezittingen van hun slachtoffers als dolzinnigen te vernielen, kwam de viking-naam voor krijger, berserker, in de Engelse taal in de vorm van het woord berserk (woesteling). Ten slotte veroverden de Denen Brittannië. Toen zij zich in Engeland gingen vestigen, voegden ook zij vele nieuwe woorden aan de Engelse woordenschat toe, zoals egg (ei) en de meeste woorden die beginnen met sk-, zoals sky (lucht), skin (huid), skirt (rok) en skill (bekwaamheid).
Maar wat nog belangrijker was, ook de voornaamwoorden — die in een taal meestal hetzelfde blijven — werden veranderd. Als gevolg daarvan werden verschillende Engelse voornaamwoorden door Scandinavische vervangen. Zo zijn bijvoorbeeld de voornaamwoorden they (zij), their (hun) en them (hen) van Scandinavische oorsprong.
Toen gebeurde er iets wat van grote invloed zou zijn op de Engelse taal. In 1066 G.T. viel Willem de Veroveraar, een Fransman uit Normandië, Engeland binnen. Zoals op het beroemde wandkleed van Bayeux wordt afgebeeld, versloeg hij de Saksische koning Harold in de slag bij Hastings. Daarna verdeelde hij het land onder de Franse edellieden die met hem waren meegetrokken. Deze Fransen spraken in het begin Normandisch, een Frans dialect, terwijl de mensen die zij hadden onderworpen Angelsaksisch of Engels bleven spreken. Toen de Normandiërs zich echter blijvend in Engeland gingen vestigen en er met de plaatselijke bevolking huwelijken werden aangegaan, vermengden de twee talen zich. Het mengsel van Oudengels en Normandisch deed een nieuw soort Engels ontstaan, het nu zo geheten Middelengels.
Een tijd van grote veranderingen
Het Middelengels werd gekenmerkt door belangrijke veranderingen in de taal, veranderingen die fundamenteler en verstrekkender waren dan alle andere daarvoor en daarna. Om te beginnen veranderde de uitspraak langzamerhand onder invloed van de Normandiërs, en ook de verbuigingen verdwenen geleidelijk. Maar de kenmerkendste verandering vond plaats in de woordenschat.
Duizenden en nog eens duizenden nieuwe woorden werden toegevoegd toen de Normandiërs Oudengels begonnen te spreken en deze taal doorspekten met eigen Franse woorden. Tot de vele Engelse woorden die in de tijd van Willem de Veroveraar zijn ontstaan, behoren bijvoorbeeld de woorden air (lucht), chair (stoel), dinner (middagmaal), government (regering), judge (rechter), paper (papier), prison (gevangenis) en towel (handdoek).
Soms bleven zowel de Engelse als de Franse woorden bestaan. Zo leefde bijvoorbeeld de Saksische landman in een Engels hus, terwijl de Franse edelman in een Frans maison woonde. Beide woorden bleven; house is nu het moderne woord voor een gewone woongelegenheid en mansion is het huis van een edelman of welgesteld persoon.
Soms bleven beide woorden behouden maar kregen ze kleine verschillen in betekenis. De Engelsen fokten „sheep” (schapen), „cows” (koeien), „calves” (kalveren) en „pigs” (varkens). De Franse equivalenten waren respectievelijk mouton, boeuf, veau en porc. De Franse woorden bleven bewaard en worden nu speciaal gebruikt als aanduiding voor het vlees van het desbetreffende dier. Men fokt dus „calves” maar eet „veal” (kalfsvlees), men fokt „pigs” en eet „pork” (varkensvlees).
Natuurlijk gingen veel Engelse woorden geheel verloren. Zo werd bijvoorbeeld het Engelse inwit het Franse conscience (geweten). Ondanks deze tijd van grote veranderingen bleef de Engelsman er echter op zijn oorspronkelijke, Engelse wijze mee doorgaan „to eat” (te eten), „to sleep” (te slapen), „to walk” (te wandelen) en „to sing” (te zingen).
Tegen de tijd van Geoffrey Chaucer (1340?–1400), soms wel de vader van de Engelse dichtkunst genoemd, was deze verbasterde taal al zeer vloeiend en buigzaam geworden. Ook begon ze op modern Engels te lijken; de periode van het Nieuwengels begon ongeveer in 1450 en duurde tot de moderne tijd. Chaucer schreef veel wat ook nog heden ten dage door een Engelsman behoorlijk begrepen kan worden. En als hij bijvoorbeeld zegt dat een man „a verray parfit gentil knyght” was, behoeft men geen universitaire graad in de Engelse taal te bezitten om te zien dat hij zei dat de man „a very perfect gentle knight” (een ridder van zeer grote adeldom) was. Natuurlijk is de spelling voor de huidige Engelsman „verray” (zeer) vreemd!
Ieder die echter werken van Chaucer leest, zal bemerken dat zijn grammatica en woordenschat nog erg eenvoudig waren. De meeste mensen uit zijn tijd waren zelfs van mening dat het Engels een primitieve en lompe taal was, waarin men geen uiting kon geven aan diepere gedachten. Zij vonden dat iemand die iets belangrijks mede te delen had, dit in het Latijn of Grieks moest neerschrijven, talen die door de onderlegde mensen uit die tijd gelezen konden worden. Zij noemden het Engels de „taal voor het volk”. Een Engelse schrijver uitte in dit verband de klacht: „Gedichten die voor eeuwig marmer bestemd zijn, moeten in Grieks of Latijn worden gebeiteld; wij mogen in het zand schrijven.”
Deze houding werd eerst nog versterkt door de komst van de Renaissance, het tijdperk waarin men de schatkamers van de Griekse en Latijnse wetenschap ontdekte. Langzamerhand echter, met de komst van de drukpers en de daarmee gepaard gaande mogelijkheid voor de gewone mensen om zich goedkoop boeken aan te schaffen, rees de vraag naar boeken die in de landstaal waren geschreven.
Er bestonden nu twee richtingen: zij die aan de klassieke traditie van het Grieks en Latijn wilden vasthouden, en degenen die de „taal voor het volk” wilden verbeteren met woorden ontleend aan de klassieke talen. Wij weten nu welke richting gewonnen heeft. Het Engels, „de taal voor het volk”, triomfeerde, maar verrijkt met een schat van toegevoegde woorden.
De mannen die er verlangend naar waren het Woord van God te verbreiden, droegen zeer veel bij tot het aanvaarden van de landstaal, want zij wilden de bijbel in een taal hebben die allen konden begrijpen. Tyndale, een van de vooraanstaandste bijbelvertalers, zei dat hij de bijbel in het Engels had vertaald omdat hij wilde dat zelfs de gewone jongen achter de ploeg de bijbel zou kunnen lezen. De vertalers wilden ook hun taal tot een waardig voertuig van het Woord van God maken, en daarom spanden zij zich krachtig in om haar voor dat doel geschikt te maken.
Voortdurend woorden ontlenen aan andere talen
Veel van de nieuwe woorden die werden toegevoegd, kwamen uit het Latijn, woorden zoals capsule en disrespect (oneerbiedigheid). Andere, zoals chaos en climax, kwamen uit het Grieks. Sommigen waren tegen het overnemen van deze vreemde woorden, en vonden dat het „vreemde, pedanterige” uitdrukkingen waren. Aan de andere kant merkte een van de voorstanders van het verrijken van de woordenschat enigszins bitter op dat „sommige mensen bij het zien van een vreemd woord net zo schrikken als hadden zij een spook gezien”! Maar ondanks dit alles stroomden de nieuwe woorden binnen.
De geleerden waren niet de enigen die de taal verrijkten. De zestiende en zeventiende eeuw vormden het tijdvak van reizen en ontdekkingen. Reizigers openden nieuwe handelsgebieden; sommigen begonnen handel te drijven met de landen die zij bezochten of stichtten er kolonies. De Engelse reizigers bijvoorbeeld die in Italië waren geweest, spraken toen zij terugkwamen volgens de thuisblijvers een erg vreemde en gemaakte taal. Maar zijn woorden als algebra, violin (viool) of volcano (vulkaan), heden ten dage ook nog vreemd? Het zijn Italiaanse woorden, net als piano en pizza.
Britse schepen zeilden naar Zuid-Amerika, dat hoofdzakelijk door de Spanjaarden en Portugezen gekolonialiseerd was. De Britten vochten tegen de Spanjaarden op het vasteland en de zee in het noordoosten van Zuid-Amerika en kwamen terug met woorden als alligator en apricot (abrikoos), cannibal (kannibaal) en canoe (kano), hammock (hangmat) en hurricane (orkaan), allemaal Spaanse en Portugese woorden.
Kooplieden vochten zich in kleine zeilschepen door de beukende golven en rukkende winden van de verschrikkelijke stormen rond Kaap de Goede Hoop een weg naar India en China. Toen zij terugkeerden, de ruimen gevuld met zijden stoffen en specerijen, spraken zij over junks (jonken) en coolies (koelies), china (porselein) en tea (thee).
De pioniers trokken in overdekte wagens over de Amerikaanse vlakten en schreven brieven naar huis, naar Engeland, waarin woorden stonden als hominy (maïspap), chipmunk (Noordamerikaanse eekhoorn) en raccoon (wasbeerbont), allemaal woorden afkomstig uit de taal van de Noordamerikaanse Indianen. Sequoia (mammoetboom) was oorspronkelijk de naam van een opperhoofd van de Cherokee-stam.
De geest van ontdekking en avontuur opende op deze wijze tal van nieuwe opwindende horizonten. Nieuwe ervaringen en nieuwe produkten vonden hun weerspiegeling in de taal. Als men slechts een paar minuten in een Engels etymologisch woordenboek bladert, zal men tot de ontdekking komen dat de Engelse taal woorden heeft ontleend aan het Russisch, Hebreeuws, Arabisch, Hongaars, en Hindoestaans, Bengaals, Maleis, Chinees, en de talen die op Java, in Australië en op Tahiti en in tal van andere delen der wereld worden gesproken.
Als u zo’n woordenboek gebruikt, zult u ontdekken uit welke taal woorden als jaguar, ricksha, (riksja), en mongoose (mungo) afkomstig zijn. Zelfs woorden die de Engelsman als zuiver Engels zal beschouwen, zoals measles (mazelen) en golf, blijken bij nadere beschouwing van Nederlandse oorsprong te zijn. Zoals ook het woord candy (kandij) ontleend is aan het Arabische woord qandah.
Het toenemen van de woordenschat is tot in de negentiende en twintigste eeuw blijven doorgaan. Sommige woorden, zoals zipper (ritssluiting), zijn afkomstig van namen van handelsmerken. Op het gebied van de geneeskunde, de elektriciteit, de natuurkunde en de chemie zijn een hele verzameling nieuwe woorden ontstaan. Shakespeare had nog nooit gehoord van penicillin (penicilline) of van endocrine glands (endocriene klieren); hij wist niets af van dynamos (dynamo’s), de quantum theory (quantumtheorie) of van radium. Om maar te zwijgen over zaken als carburetors (carburateurs), hubcaps (naafdoppen) en spark plugs (bougies) . . . !
Soms werden er nieuwe woorden gevormd door de combinatie van twee oude, zoals bij steamroller (stoomwals). Sommige woorden werden ontleend aan eigennamen, limousine is bijvoorbeeld ontleend aan de naam van een provincie in Frankrijk. Het Engels heeft al deze woorden opgenomen en voor Engels sprekende mensen lijken ze in het geheel niet vreemd meer. Maar dat ze van vreemde afkomst zijn, blijkt wel uit de wijze waarop ze geschreven worden. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Spaans en Italiaans worden in het Engels veel gelijkluidende klanken verschillend gespeld, zoals (bijvoorbeeld) in shoe (schoen), blue (blauw), crew (bemanning), too (ook) en through (door); deze woorden worden allemaal met een enigszins langgerekte „oe”-klank uitgesproken. Het lenen van andere talen heeft de Engelse spelling tamelijk chaotisch gemaakt; en hoewel er al veel pogingen zijn gedaan om de spelling te veranderen, lijkt het onwaarschijnlijk dat deze ooit succes zullen hebben.
Uit de rommelige mengtaal van de vijftiende eeuw, vaak aangeduid als de „taal voor het volk”, is dus een grote internationale taal ontstaan met een van de rijkste woordenschatten ter wereld, bestaande uit ongeveer 600.000 woorden.
Het Engels verenigt in zich de kracht van het Germaans en de schoonheid van het Frans en er kunnen zeer fijne betekenisnuances in tot uitdrukking worden gebracht. Het is beslist een taal die het waard is geleerd te worden, aangezien wij hierdoor in staat zullen zijn met de miljoenen mensen te spreken die de taal reeds machtig zijn. In handel en wetenschap, in het geloof en bij de gewone omgang is een kennis van het Engels ongetwijfeld nuttig; ook kunnen wij genieten van veel grote litteraire werken die in deze taal zijn geschreven. Voor de velen die nog geen Engels kennen, zal het dus ongetwijfeld nut afwerpen deze taal te gaan leren, en degenen die wel Engels kennen, kunnen deze taal misschien nog beter leren spreken.