Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g72 22/10 blz. 5-9
  • Hoe betrouwbaar is onze bijbeltekst?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Hoe betrouwbaar is onze bijbeltekst?
  • Ontwaakt! 1972
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Redenen voor nieuwe vertalingen
  • De samenstelling van een tekst
  • Tekstkritiek
  • Angstvallige zorg bij het overschrijven
  • Zijn ze werkelijk zo oud?
  • Basis voor vertrouwen
  • Handschriften van de bijbel
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Studie nummer 6 — De christelijke Griekse tekst van de Heilige Schrift
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Handschriften van de bijbel
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • De tekst van de christelijke Geschriften — Hoe nauwkeurig?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
Meer weergeven
Ontwaakt! 1972
g72 22/10 blz. 5-9

Hoe betrouwbaar is onze bijbeltekst?

ONDANKS de snelle achteruitgang in belangstelling voor de kerken van de christenheid, bestaat er nog steeds een grote vraag naar de bijbel. De populariteit van de bijbel blijkt wel uit het feit dat er vrijwel elk jaar wel een nieuwe bijbelvertaling het licht ziet. Sommige van deze vertalingen bereiken snel een verspreiding van honderdduizenden, en in enkele gevallen zelfs wel van miljoenen exemplaren.

Iemand kan zich echter afvragen: ’Waarom nog doorgaan met het publiceren van nieuwe vertalingen? Er zijn in het Nederlands de Statenvertaling, de katholieke Leuvense Bijbel en andere oude vertalingen. Waarom hebben wij weer nieuwe nodig?’

Redenen voor nieuwe vertalingen

Daarvoor bestaan een aantal goede redenen, waarvan drie echter de voornaamste zijn. Ten eerste verandert de taal voortdurend. Hierdoor gaat men oudere vertalingen moeilijker begrijpen en een enkele keer kan het zelfs tot een verkeerd begrip leiden van wat er staat.

Zo betekende bijvoorbeeld het Nederlandse woord „slecht” in vroeger tijd dikwijls „eenvoudig” of „gewoon”. Als dus de Statenvertaling en de katholieke Leuvense Bijbel, die beide omstreeks 1600 G.T. voor het eerst verschenen, zeggen dat de apostelen Petrus en Johannes „slechte mensen” waren, bedoelen ze, zoals nu in de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap staat, „eenvoudige mensen”. — Hand. 4:13.

Er zouden nog veel meer overeenkomstige voorbeelden aangehaald kunnen worden. De verandering die bepaalde woorden in de loop der jaren ondergaan, maken een nieuwe, „bij-de-tijdse” vertaling dus beslist waardevol.

Een tweede reden voor het publiceren van nieuwe bijbelvertalingen is dat er de afgelopen jaren vele duizenden oude geschreven documenten zijn gevonden. En deze wereldse documenten verschaffen ons een beter begrip van de oorspronkelijke talen — het Hebreeuws, het Aramees en het Grieks — waarin de bijbel is geschreven.

Nog niet zo lang geleden dacht men dat veel woorden in de christelijke Griekse Geschriften om zo te zeggen speciale bijbelwoorden waren. Maar nu heeft men deze zelfde woorden teruggevonden in de gewone correspondentie uit bijbelse tijd — in akten, officiële stukken en zelfs in kwitanties. In bepaalde gevallen is het voor een nauwkeuriger vertaling van de bijbel van nut geweest dat men kon zien hoe deze woorden in wereldse documenten uit die tijd werden gebruikt.

Een derde belangrijke reden voor nieuwe bijbelvertalingen is dat er steeds meer oude bijbelhandschriften worden ontdekt. Alleen al van de christelijke Griekse Geschriften zijn nu meer dan 4600 met de hand geschreven volledige en onvolledige afschriften in het Grieks bekend; ook zijn er meer dan 8000 afschriften in het Latijn en ongeveer 1000 in andere talen voorhanden. Zo is het voor moderne bijbelvertalers van bijzonder belang dat zij de beschikking hebben gekregen over afschriften die in de afgelopen veertig jaar bij drie belangrijke handschriftontdekkingen zijn gevonden.

De eerste vondst, een aantal bijbelhandschriften uit de periode tussen de eerste en vierde eeuw, kwam in 1930 in het bezit van wijlen Sir Alfred Chester Beatty. Toen werden er in 1947 en daarna meer dan 40.000 handschriftfragmenten gevonden in verscheidene grotten nabij de Dode Zee, waaronder 100 handschriften van de bijbel. Met uitzondering van het boek Esther, heeft men aldaar van elk Hebreeuws bijbelboek op zijn minst enkele fragmenten gevonden. De belangrijkste van deze handschriften is de Dode-Zeerol „A” van het boek Jesaja. En bij een derde onlangs gedane ontdekking heeft men enige papyri gevonden die, naar wordt aangenomen, van ongeveer 200 G.T. dateren. Deze papyri kwamen in bezit van de Bodmer-bibliotheek in Genève, in Zwitserland.

Het belang van deze handschriften is niet gelegen in het feit dat ze volkomen verschillen van de handschriften die men reeds bezat, zodat er principiële veranderingen in de bijbeltekst zouden moeten worden aangebracht. De verschillen zijn integendeel minimaal. Maar, als u bijvoorbeeld een Shakespeare-enthousiast bent, zou zelfs één veranderd woord in Hamlet voor u van belang zijn, hoewel dat veranderde woord geen wezenlijk verschil zou maken voor de personages, de intrige van het verhaal of de afloop. Op dezelfde wijze kan ook de verandering van één woord belangrijk zijn voor een onderzoeker van de bijbel in verband met de betekenis van een bijbelvers, hoewel dat woord geen verandering zou brengen in de een of andere leerstelling of de uitleg van een geheel bijbelgedeelte.

Bovenstaande woorden zullen bij sommige personen echter wel de vraag doen rijzen: ’Hoe kan een bijbelvertaler die gebruik wenst te maken van al deze handschriftvondsten, ooit elk vers in de vele beschikbare handschriften met elkaar vergelijken? Zal hier niet meer dan een mensenleven voor nodig zijn?’

De samenstelling van een tekst

Gelukkig hoeft de bijbelvertaler niet zelf elk handschrift door te nemen. Speciale geleerden, mannen als B.F. Westcott en F.J.A. Hort, D. Eberhard Nestle en Rudolf Kittel, hebben de onderscheiden kenmerken van en de verschillende varianten in elk belangrijk handschrift met elkaar vergeleken en hebben, zoals dat heet, „teksten” samengesteld in de oorspronkelijke taal. De „teksten” die zij hebben gemaakt, bevatten de beste lezingen uit alle handschriften. Vaak staan in voetnoten de codeletters van en verwijzingen naar manuscripten en vertalingen die de lezing ondersteunen, gevolgd door gedetailleerde opmerkingen over alle belangrijke afwijkende lezingen. Deze geleerden hebben zich niet beziggehouden met het vertalen van de bijbel in het Engels of in andere talen, zij hebben zich alleen maar beziggehouden met de tekst in de oorspronkelijke taal.

Nadat bovengenoemde geleerden hun werk hebben gedaan, verschijnt de bijbelvertaler op het toneel. Het is zijn taak om de oorspronkelijke tekst over te zetten in de taal die hij wenst. Hij wordt daarbij geleid door het materiaal dat de tekstcritici hebben verzameld.

Tekstkritiek

Bij het vervaardigen van de „tekst” in de oorspronkelijke taal, die de bijbelvertalers als basis voor hun vertaling gebruiken, maakt men gebruik van de tekstkritiek. Het werk van de tekstcriticus wordt soms „lagere kritiek” genoemd, om het te onderscheiden van de „hogere kritiek”. Daar het doel van deze kritiek is, de oorspronkelijke tekst die de bijbelschrijver geschreven heeft, te herstellen, is het een opbouwende in plaats van een afbrekende kritiek.

Beschouw ter voorbeeld van het werk van tekstcritici eens het bijbelvers 1 Timótheüs 3:16. In de Statenvertaling luidt dit vers: „God is geopenbaard in het vlees.” De meeste moderne vertalingen gebruiken echter „Hij”, „Hij die” of „Die”, zoals bijvoorbeeld de Sint-Willibrordvertaling, die dit vers heeft vertaald met: „Hij is geopenbaard in het vlees.” Waarom dit verschil? Waarom hebben moderne vertalingen „God” door „Hij”, „Hij die” of „Die” vervangen? Dit is het gevolg van het werk van tekstcritici, die hebben ontdekt hoe dit vers oorspronkelijk heeft geluid.

In de oudheid werd het woord „God” in het Grieks afgekort geschreven als [Griekse karakters], terwijl het Griekse woord dat letterlijk vertaald „die” betekent, in uncialen of hoofdletters als OC werd geschreven. U kunt nu zien hoe gemakkelijk het is „die” te veranderen in de titel „God” door eenvoudig een enkele streep door de „O” te zetten en een lijn boven beide letters te trekken. En deze verandering is ook inderdaad in sommige oude handschriften aangebracht.

Tekstcritici hebben haar aan het licht gebracht. Westcott en Hort tonen in hun Notes on Select Readings aan dat deze verandering slechts gevonden wordt in handschriften die aan het eind van de vierde eeuw G.T. of daarna zijn geschreven. Een microscopische beschouwing van het beroemde vijfde-eeuwse Alexandrijnse handschrift in het Brits Museum heeft zelfs aangetoond dat de streep en de lijn in een veel latere tijd door een andere hand zijn toegevoegd!

Tekstcritici zijn ook in staat andere soorten van veranderingen of fouten te ontdekken. Zij hebben daarbij houvast aan enkele vaste methoden volgens welke zij te werk gaan. Zo letten zij erop of er letters door elkaar zijn gehaald die veel op elkaar lijken, of er een gedeelte weggelaten is of dubbel is opgeschreven, wat soms gebeurt doordat het oog de verkeerde regel volgt, en of er een kanttekening in de hoofdtekst is geslopen.

Angstvallige zorg bij het overschrijven

Het feit dat er dergelijke fouten zijn gemaakt, kan iemand ertoe brengen zich af te vragen: ’Hoe vaak komen zulke fouten of varianten in de handschriften voor? Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat de oude bijbelhandschriften die de tekstcritici gebruiken, redelijk nauwkeurig zijn, daar geen van deze handschriften oorspronkelijke geschriften van de bijbelschrijvers zelf zijn?’

Het is waar dat er gemakkelijk fouten binnensluipen wanneer er bij herhaling afschriften van een geschrift worden gemaakt. Het is echter belangrijk in gedachten te houden dat de afschrijvers met angstvallige zorg de afschriften van de Schrift doorlazen en corrigeerden.

Vooral de Hebreeuwse schrijvers koesterden een grote eerbied voor de tekst en gingen er met nauwgezette zorg mee om. Zij hadden controle-systemen; zij telden het aantal letters, ja, zelfs het aantal malen dat bepaalde letters in een gedeelte voorkwamen. Geen enkel woord werd uit het geheugen opgeschreven. Een schrijver mocht zelfs geen aandacht aan een koning schenken als deze tot hem sprak wanneer hij de naam van God, Jehovah, aan het opschrijven was. Nadat een handschrift klaar was, werd het door correctors doorgelezen of nagezien.

Overgeschreven handschriften in het Grieks vertonen sporen van aangebrachte correcties. Dit kan men bijvoorbeeld zien in de beroemde Codex Sinaïticus, een Grieks handschrift van de Septuaginta uit de vierde eeuw. De corrector heeft daar in een van de bovenmarges een passage toegevoegd die per vergissing uit Eén Korinthiërs, hoofdstuk dertien, was weggelaten. Tevens heeft hij pijlen geplaatst om aan te duiden waar de passage in de hoofdtekst hoort te staan.

Dr. Hort merkte betreffende het resultaat van dergelijke nauwgezette zorg op: „Het overgrote deel van de woorden van het Nieuwe Testament is verheven boven alle schiftingsprocessen van de kritiek, omdat het geen varianten bevat en slechts afgeschreven behoeft te worden. Wanneer betrekkelijke onbeduidendheden . . . niet in aanmerking worden genomen, kunnen de woorden die nog onderwerp van twijfel zijn, ons inziens nauwelijks meer dan een duizendste gedeelte van het gehele Nieuwe Testament vormen.”

De overleden tekstcriticus Sir Frederic Kenyon maakte de volgende geruststellende opmerking in de inleiding op zijn zeven delen over de „Chester Beatty Biblical Papyri”: „De eerste en belangrijkste, voldoening gevende conclusie die men uit een beschouwing ervan [de toen pas ontdekte papyri uit de tweede en derde eeuw] kan trekken, is dat ze de essentiële zuiverheid van de bestaande teksten bevestigen. Er blijken noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament opvallende of fundamentele afwijkingen voor te komen. Er zijn geen belangrijke passages weggelaten of toegevoegd, en geen enkele variant houdt verband met belangrijke feiten of leerstellingen. De tekstvarianten hebben betrekking op minder belangrijke kwesties, zoals de woordvolgorde of de precies gebruikte bewoordingen.”

Dat er door de zorg die bij het kopiëren werd betracht, in de praktijk op doeltreffende wijze fouten zijn vermeden, bleek onder andere ook duidelijk na een onderzoek van de onlangs ontdekte Dode-Zeerol „A” van Jesaja, die op ongeveer 100 v.G.T. wordt gedateerd. Deze rol is ongeveer duizend jaar ouder dan het voordien oudst bekende afschrift van het bijbelboek Jesaja in het Hebreeuws. En toch zijn er maar weinig verschillen tussen deze twee afschriften van Jesaja geconstateerd, hetgeen professor M. Burrows ertoe bracht in zijn boek The Dead Sea Scrolls op te merken: „Het is verwonderlijk dat de tekst in de loop van zo’n duizend jaar zo weinig veranderingen heeft ondergaan.”

Zijn ze werkelijk zo oud?

Toch zou iemand kunnen vragen: ’Hoe kan men er nu zeker van zijn dat die Dode-Zeerollen en andere handschriften die men heeft gevonden, werkelijk zo oud zijn? Zijn er wel echt bewijzen voor die hoge ouderdom?’

Ja, die zijn er. De paleografie, de wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoek van oude teksten of geschriften, verschaft ons interessante bewijzen. De wijze waarop mensen schrijven, varieert van periode tot periode; ze gaat mee met de mode van de tijd, en verandert in de loop der jaren, net als een taal. Oude geschreven documenten worden vaak gedateerd door gebruik te maken van de wetenschap van de paleografie. Beschouw hiervan eens een voorbeeld.

In de Dode-Zeerol „A” van Jesaja zien de Hebreeuwse letter waw en jod er bijna hetzelfde uit. Dit was de schrijfwijze omstreeks de eerste en tweede eeuw v.G.T., maar in latere periodes werd de jod aanmerkelijk kleiner dan de waw. Dit is slechts één voorbeeld om aan te tonen hoe een onderzoek van de schrijfwijze ons kan helpen bij het dateren van een handschrift.

Natuurlijk bestaat de mogelijkheid dat iemand zal willen proberen een handschrift te vervalsen, door het er zeer oud te laten uitzien. Er zijn in de negentiende eeuw inderdaad een of twee personen geweest die dat hebben geprobeerd. Een van hen was Constantinus Simonides. Zijn bedrog werd echter door nauwkeurig onderzoek ontdekt. In deze tijd zal ook het gebruik van dateringsproeven met koolstof 14, hoewel deze geen absolute uitkomst geven, een hulp zijn bij het opsporen van een vervalsing. Nauwkeurig onderzoek van het schrift is echter nog steeds de betrouwbaarste methode om de ouderdom van een handschrift te bepalen en eventuele pogingen tot vervalsing aan het licht te brengen.

De fotografie heeft het werk van bijbelgeleerden in dit opzicht thans vergemakkelijkt, doordat de handschriften nu op microfilm kunnen worden overgebracht of natuurgetrouw gekopieerd kunnen worden. Op deze wijze kunnen geleerden over de hele wereld eenzelfde manuscript nauwkeurig onderzoeken. De kans dat er een vervalsing aan de aandacht ontsnapt is dus werkelijk heel gering. Het is gemakkelijker om bankbiljetten te vervalsen, waarvoor alleen maar technische vaardigheid nodig is, dan handschriften, waarvoor men behalve technische vaardigheid, tevens een goede kennis dient te bezitten van de paleografie.

Basis voor vertrouwen

Men ziet dus dat het onderzoek van oude handschriften een echte wetenschap is, die ieder jaar exacter wordt. En elke nieuwe bijbelvertaling die op onbevooroordeelde wijze van het beschikbare materiaal gebruik maakt, zal nog zuiverder en nauwkeuriger worden. De moderne wetenschap geeft ons dus reden er volledig op te vertrouwen dat de bijbel tot op onze tijd vrijwel onveranderd is gebleven.

Dat dit zo is, behoeft ons natuurlijk in het geheel niet te verrassen. Want ongetwijfeld heeft de Almachtige God zelf erop toegezien dat zijn Woord in de loop der eeuwen zo getrouw mogelijk bewaard is gebleven. Hoe men de bijbeltekst dus ook beschouwt, de duidelijke betrouwbaarheid ervan is buiten kijf.

[Kader op blz. 8]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Gedurende de tijd van het vervaardigen van handschriften heeft men een aantal periodes gekend waarin de Hebreeuwse lettertekens verschillend werden geschreven. De verschillen in lettertype zijn voor de geleerden een hulp bij het dateren van handschriften. Let eens op het onderscheid tussen deze twee voorbeelden:

[Hebreeuwse karakters]

Goddelijke naam zoals die voorkomt in de Jesaja-rol „A” (c. 100 v.G.T.)

Goddelijke naam zoals die voorkomt in een handschrift uit 895 G.T.

    Nederlandse publicaties (1950-2023)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2023 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen