En die „aapmensen” dan?
EN TOCH verschijnen er al jaren geregeld in de pers berichten over de ontdekking van fossiele resten van aapachtige mensen. Wat moeten we daarmee aan? Zijn ze geen bewezen overgangsvormen tussen apen en mensen?
Even gesteld dat dit zo was, dan rijst onmiddellijk de vraag waarom de „inferieure” apenfamilie tot op de dag van vandaag is blijven bestaan, maar geen enkel exemplaar van de toch superieur geachte „aapmensachtigen”. Had niet op zijn minst één van deze hogere wezens de lagere apen moeten overleven? Maar neen, we zien thans chimpansees, bavianen, orang-oetangs, gorilla’s en zelfs vele kleinere apensoorten bij de vleet, maar van superieure „aapmensen” geen spoor!
Vanuit evolutionair gezichtspunt is het zonder meer vreemd dat alle „schakels” tussen de apen en de moderne mens zouden zijn uitgewist, maar dat dit niet met de lagere apen is gebeurd. Vanuit bijbels gezichtspunt bezien werpt het fossielenverslag evenwel in het geheel geen vraagtekens op. De bijbel toont duidelijk aan waarom er momenteel geen schakels bestaan: ze zijn er nooit geweest.
Een grote kloof
Niet te ontkennen valt dat er tussen het mensenras en de thans levende dierlijke organismen een grote kloof bestaat. In Populations, Species and Evolution verklaart professor E. Mayr van de Harvard-universiteit:
„Men zou geen tragischer fout kunnen maken dan de mens ’slechts als een dier’ te beschouwen. De mens is uniek; hij verschilt van alle andere dieren in velerlei opzicht; we denken slechts aan spraak, traditie, cultuur en een buitengewoon langdurige periode van groei en ouderlijke zorg.”
’s Mensen uniciteit kan niet met evolutie worden verklaard; immers dat proces zou zonder twijfel hebben geleid tot het ontstaan van nog enige andere levensvormen met mensachtige kenmerken. Dat is evenwel niet het geval. Van alle schepselen op aarde is alleen de mens in staat tot abstract redeneren, het gebruik van ingewikkelde talen, het vermeerderen van en voortbouwen op kennis en het doorgeven van verworvenheden aan zijn kinderen. Alleen de mens is een werktuigontwerper en -verbeteraar. Alleen hij heeft besef van schoonheid, componeert muziek en schildert schilderijen.
Daarnaast heeft alleen de mens, in tegenstelling tot de dieren, een ingeboren zedelijkheidsgevoel. Natuurlijk kan dit gevoel tegengewerkt of zelfs verstoord worden, maar het geweten als innerlijk besef van goed en kwaad blijft bestaan en vormt er de reden voor waarom we in alle menselijke samenlevingen, zelfs atheïstische, wetten aantreffen ter bescherming van de zeden, het menselijk leven, eigendoms- en andere rechten. Maar zo niet in het dierenrijk; nergens vindt men daar ook maar enig blijk van gewetensuiting.
Ja, het bestaan van deze kloof tussen mens en dier wordt in de huidige tijd algemeen erkend. Maar heeft er altijd zo’n kloof bestaan? Wat valt er te zeggen over de vermeende „aapmensen” uit het verleden?
Fossiele „aapmensen”
Alle verhalen in kranten, tijdschriften en boeken en alle op de evolutie van de mens betrekking hebbende museumvitrines doen vermoeden dat de ontwikkeling van de mens uit aapachtige creaturen stoelt op een overweldigende hoeveelheid feitenmateriaal. Dat is ook wat het niets kwaads vermoedende publiek algemeen gelooft. Maar klopt dit beeld met de werkelijkheid?
Richard Leakey, directeur van het Nationale Museum van Kenia en een bekende verschijning in de wereld van de antropologie, verklaarde onlangs: „Zij die op dit terrein werkzaam zijn, hebben zo weinig om hun conclusies op te baseren, dat zij veelvuldig genoodzaakt zijn wijzigingen daarin aan te brengen. De interpretaties lijken derhalve elke stabiliteit te ontberen.”
Het schaarse fossiele bewijsmateriaal ten spijt, waren evolutionisten het in de afgelopen jaren eens geworden over een afstammingslijn lopend van aap naar mens. Een belangrijke schakel in hun keten was de zogenoemde Australopithecus, waarvan in Afrika fossielen waren gevonden. Een klein hersenvolume, zware jukbeenderen, een voorovergebogen houding en een aapachtig uiterlijk — dat was het signalement van de Australopithecus.
Evolutioniste Ruth Moore sprak over hem: „Alles wees erop — de mens had eindelijk zijn lang onbekend gebleven, vroege voorouders ontmoet.” Met volle overtuiging verklaarde zij: „Het bewijsmateriaal was overstelpend . . . de ’missing link’ was ten slotte gevonden.” In 1971 verklaarde de New York Times: „Het was de Australopithecus . . . die uiteindelijk evolueerde tot de Homo sapiens, ofwel de moderne mens.”
Ook evolutionist Stebbins zei indertijd: „De onmiddellijke voorouders van Homo [de mens] waren de australopithecinen.” Het merendeel van de zich op het terrein van de evolutie bewegende geleerden was het hiermee eens. De situatie was zoals de Los Angeles Times in 1972 beschreef: „Volgens de gangbare evolutietheorie heeft de Homo sapiens — de moderne mens — zich in de afgelopen miljoenen jaren ontwikkeld uit de Australopithecus, waarvan de fossiele overblijfselen zowel aapachtige als menselijke lichaamskenmerken vertonen.”
Ook al zou er overeenkomst bestaan tussen de beenstructuur van een aapachtig wezen en de moderne mens, moeten we daar dan evenwel onmiddellijk de conclusie uit trekken dat er een verwantschap bestaat? Een dergelijke gedachtengang gaat heel veel lijken op die van iemand die na beschouwing van de botten van een pas gestorven chimpansee en een pas gestorven mens, op grond van de overeenkomsten daartussen zou concluderen dat de een rechtstreeks uit de ander moet zijn ontstaan. Hij is natuurlijk vrij dat te beweren, maar waar is anders.
Een geschokte theorie
Elke theorie echter die is gebaseerd op ondeugdelijk of niet-bestaand feitenmateriaal of oppervlakkige redenaties, zal vroeg of laat in de mist verdwijnen. Bewezen is dit reeds in het geval van vele vermeende „aapmensen”. En mogelijk staat nu ook de Australopithecus, nog slechts een paar jaar geleden dogmatisch uitgeroepen tot de belangrijkste ’missing link’, een zelfde lot te wachten.
Eind 1972 ontdekten Richard Leakey en zijn team van medewerkers in Afrika schedel en beenderen van een wezen dat in dezelfde tijd moet hebben geleefd als Australopithecus. Een wezen echter met naar wordt beweerd menselijke kenmerken.
Aangaande deze nieuwe vondst berichtte de in Nairobi, in Kenia, verschijnende East African Standard:
„Niet alleen de schedelgrootte en schedelvorm van deze nieuwe vondst, maar ook de beenderen die zijn gevonden in de nu door deskundigen druk onderzochte fossielenvindplaatsen te East Rudolf, vertonen een opmerkelijke gelijkenis met die van de moderne mens.
Het is deze ontdekking die thans een geheel nieuw licht geworpen heeft op de theorie van de menselijke evolutie, hetgeen een volledige herwaardering en interpretatiewijziging van de tot voor kort bekende resten van de vroege mens noodzakelijk zal maken.”
Naar aanleiding van zijn vondst zei Leakey op een persconferentie dat Australopithecus „uit onze voorouderlijke stam kan worden gebannen”. En de Newyorkse Daily News berichtte: „Volgens [Leakey] zou zijn ontdekking een verlating van de nu algemeen aanvaarde theorie over de evolutie van de mens noodzakelijk maken.” De uiteindelijke conclusie was: „Homo sapiens [de mens] ontwikkelde zich niet uit Australopithecus.”
Hoe dierlijk?
Goed, zult u misschien zeggen, even daargelaten wèlke oude fossielen in de stamboom van de mens moeten worden opgenomen, maar zien ze er niet allemaal, stuk voor stuk, aapachtig, dierlijk en dom uit? Duidt dit niet op een evolutie uit een aapachtige voorouder?
Toegegeven, zo worden ze inderdaad getekend. Maar welke basis heeft men voor een dergelijke voorstellingswijze? In The Biology of Race wordt ons verteld: „De onderstelling dat verschillende volken dierlijk en van een lage moraal zijn, vindt duidelijk zijn weerslag in de wijze waarop paleontologen trachten tot een reconstructie van fossiele mensen te komen.” Waaraan nog wordt toegevoegd: „Voor het invullen van de vlezige en harige delen van zulke reconstructies is men volledig op zijn verbeelding aangewezen.”
Het dierlijke uiterlijk waarmee deze voortijdmensen dus worden uitgedost, is niet gebaseerd op enige feitelijke grondslag, maar op de onderstelling dat zij eruit moeten hebben gezien als afstammelingen van de apen. De aapachtige reconstructies zijn uitsluitend — en men geeft dit toe — produkten van de verbeelding, van de fantasie van geleerden die zich erop hebben gezet de evolutietheorie hoog te houden, ook al moeten zij hiervoor het publiek in het algemeen voor de gek houden.
De waarheid is dat het uiterlijk van een persoon onmogelijk aan de hand van zijn schedel en eventueel andere beenderen kan worden gereconstrueerd, waarbij het er niet toe doet of iemand slechts vier jaar of al vierduizend jaar dood is. De ogen, de oren, de lippen, de neus, de huid, het haar — in feite alle uiterlijkheden van het gelaat — blijven niet in fossilaire vorm bewaard.
Daarom ook dat bovenaangehaalde publikatie wat zulke uiterlijke kenmerken betreft, toegaf: „Wij weten hier absoluut niets van, in het geval van geen enkele prehistorische mens.” Zijn met het oog hierop zulke dierlijke reconstructies volgens u eerlijk?
Recente bewijzen, duidend op het bestaan van betrekkelijk hoge cultuursystemen ten tijde van de vroege mens, brengen momenteel een verschuiving van zienswijze teweeg. Wat dit betreft verklaart The Biology of Race: „Meer recentelijk is onder degenen die beenfragmenten reconstrueren een tendens naar een opwaardering van de vroege mensvormen waarneembaar.” En de New York Times berichtte:
„Het begint er nu op te lijken dat de kalksteengrotbewoners de van 32.000 v. Chr. tot voor zo’n 10.000 jaar terug verspreid in Europa hebben gewoond van nature zeer veel op ons hebben geleken. Sommige antropologen stellen zelfs dat zij groter waren dan de moderne mens en grotere hersenen bezaten.”
Een onbevooroordeelde blik op de feiten onthult ons dus, dat de thans zo duidelijke kloof tussen de mens en de dieren ook reeds in het verleden heeft bestaan; dat elke poging om aapachtige wezens in de stamboom van de mens op te nemen, is gebaseerd op een mythe, getuige bijvoorbeeld de uitspraak in de New Scientist dat er te weinig uit het fossielenmateriaal valt te peuren „om ons getheoretiseer uit het rijk van de fantasie op te heffen”.
De waarheid is datgene wat de feiten aantonen, namelijk dat God de mens afzonderlijk en onderscheiden van de dieren heeft geschapen en hem het vermogen heeft gegeven slechts naar zijn soort te kunnen voortbrengen. Dit doet de mens nu, en dit heeft hij in het verleden gedaan. Elk aapachtig wezen dat ooit in het verleden heeft geleefd, behoorde tot het apen- en niet tot het mensengeslacht. Fossielen van echte mensen zijn eenvoudig fossielen van bepaalde rastypen binnen de menselijke soort, zoals er ook heden ten dage vele rastypen zijn die gemeenschappelijk de aarde bevolken.
Uit wat we hebben waargenomen kunnen we definitief de conclusie trekken dat de laatste wetenschappelijke bevindingen de evolutieleer niet ondersteunen. Ze heeft niet het hoofd kunnen bieden aan de uitdaging waarvoor ze zich door de recente wetenschappelijke ontdekkingen gesteld zag, eenvoudigweg omdat ze niet waar is.
De uitdaging aan het adres van de evolutie omvat evenwel meer. Een nauwkeurige beschouwing waard is bijvoorbeeld haar effect op het morele klimaat in de wereld. En: welke hoop biedt evolutie voor de toekomst?
De antwoorden raken ook u.