Gekaapt!
„DIE man heeft een geweer!” Een rilling liep ons bij die woorden over de rug. Toen ik me naar m’n vriend omdraaide, zag ik de ernstige uitdrukking op zijn gelaat toen hij zijn vrouw ervan verzekerde geen grapje te maken: „Die man heeft een geweer!”
Ik keek naar de voorkant van de vliegtuigcabine en zag een jongeman in bruinleren jacket met een geweer zwaaien, een klein halfautomatisch wapen. „Dat kan niet”, dacht ik. „Toen we in Pasto [Columbia] het vliegtuig instapten zijn we allemaal gefouilleerd. Hoe kan hij nu onopgemerkt een vuurwapen hebben meegenomen?”
Maar helaas, al die overwegingen hielpen niets meer; daar stond hij, springlevend. We hadden hem nu allemaal gezien en konden onze ogen niet geloven; ons hart bonsde ons in de keel en onze ademhaling versnelde zich.
Onder de zesenveertig passagiers waren twaalf getuigen van Jehovah, allemaal op weg naar Bogotá (in Columbia) om daar de internationale „Goddelijke zegepraal”-vergadering van Jehovah’s getuigen bij te wonen die van 23-27 januari zou worden gehouden. Maar wat nu? Mijn vrouw en ik baden samen tot Jehovah God en vroegen hem ons te sterken met het oog op wat ons misschien nog te wachten zou staan.
Eerst leek het erop dat de kaper, want dat bleek hij inderdaad te zijn, ons zou gaan beroven, omdat hij de passagiers op de eerste rijen iets afnam. Zijn gelaat stond angstig en gespannen. Al onze identiteitspapieren moesten worden ingezameld. In de ene hand hield hij zijn geweer geklemd en met de andere doorzocht hij trillend de papieren. Zijn nervositeit sloeg op ons over. Naar wie zocht hij? Was hij van plan iemand te doden?
Terwijl we toekeken, bijna te bang om adem te halen, pauzeerde de kaper een moment, keek op een aantal papieren en riep een naam — mijn naam! Ontzet, als in een droom, wachtte ik een paar seconden. Ten slotte stak ik mijn hand op alsof ik weer in de schoolbanken zat en riep: „Hier.”
Mijn angst steeg ten top. Het volgende moment kon ik echter weer opgelucht ademhalen, want hij ging verder met het afroepen van andere namen, kennelijk zonder enige speciale bedoeling. Ten slotte had hij iedereen gehad.
Vrouwen en kinderen het vliegtuig uit
Het was tien uur in de morgen dat wij van Pasto, in Zuidwest-Columbia opstegen, en slechts enkele minuten later dat de kaper reeds met zijn geweer in de cabine verscheen en de bemanning bevel gaf niet volgens schema in Popayán te landen, maar naar Cali koers te zetten.
Vlakbij Cali gaf de kaper op gebiedende toon bevel alle raamgordijnen te sluiten en onze handen achter ons hoofd te vouwen en tijdens de landing niet uit de ramen te kijken. Voorin huilden enkele vrouwen en kinderen. De gesprekken waren verstomd. Zij die op God vertrouwden, zonden in stilte smeekbeden op.
De atmosfeer was gespannen terwijl wij op de volgende „zet” van de kaper wachtten. Die kwam en bestond uit een bevel voor de vrouwen en de kinderen om het vliegtuig te verlaten. Tot onze groep van twaalf behoorden vijf echtparen. Verlangend onze vrouwen buiten gevaar te zien, spoorden wij hen aan gehoor te geven aan wat de kaper zei. Eén vrouw deed echter een paar stappen naar de deur, draaide zich toen om en rende weer terug naar haar man, achterin het vliegtuig. Zij wilde dat hij hun twee maanden oude baby gedag zou kussen. Wanhopig spoorde hij haar opnieuw aan: „Snel! Ga het vliegtuig uit!” Haar ogen stonden vol tranen toen ze wegging.
Wij voelden ons echter opgelucht toen onze vrouwen veilig waren. Zelfs de kaper leek wat minder nerveus. We waren er zeker van dat we naar Cuba zouden vliegen, hoewel de kaper daar nog met geen woord over had gerept.
Spannende ogenblikken op het vliegveld van Barranquilla
Na nieuwe brandstof te hebben ingenomen, stegen we met ons viermotorige schroefturbinevliegtuig opnieuw op, nu van Cali met bestemming Barranquilla. We mochten onze handen naar beneden doen. Na een uur lang in de angst en zenuwen gezeten te hebben, vroeg ik gebruik te mogen maken van de toiletruimte voorin het vliegtuig. De kaper zei me naar voren te komen. Toen ik hem op enkele passen genaderd was, beduidde hij met zijn geweer dat ik mijn handen op het bagagerek moest leggen en met m’n rug naar hem toe moest gaan staan. Daarop fouilleerde hij me en zei dat ik naar voren kon.
Bij het binnengaan van het toilet zag ik twee geopende pakjes op de vloer liggen. Kennelijk had de kaper zijn geweer uiteengenomen en zo aan boord gebracht en daarna, tijdens de eerste minuten van de vlucht, op het toilet weer gemonteerd.
Om kwart over twee ’s middags kwamen we op het vliegveld van Barranquilla, aan de noordkust van Columbia, aan. De vluchtperiode hadden we besteed aan het voeren van kalme gesprekken om elkaar op te bouwen, terwijl we ook elk afzonderlijk hadden gebeden, niet zozeer om verlossing als wel om wijsheid en kracht ten einde een verstandige handelwijze te mogen volgen. Spoedig na onze landing in Barranquilla zorgden nieuwe gebeurtenissen opnieuw voor angstige momenten.
Terwijl we langs de startbaan taxieden om op te stijgen, begon het vliegtuig plotseling te hobbelen — het had een lekke band. De kaper wierp nerveuze blikken door de raampjes en ijsbeerde het gangpad op en neer. Hij bepaalde hoeveel mannen er aan het wiel mochten werken en gaf ze een uur de tijd om de zaak te klaren. Over de boordradio gaf hij opdracht dat ze eerst hun shirts moesten uitdoen voordat ze bij het vliegtuig mochten komen, kennelijk om te voorkomen dat ze verborgen wapens bij zich zouden dragen.
Op de andere startbaan, naast het vliegtuig, zagen we een grote tankwagen staan. Maar, o schrik, van een plek kringelde rook omhoog. Het leek erop alsof de wagen in brand stond. Mijn vriend naast mij begon al af te wegen welk risico groter was: dat van een explosie van de brandstofwagen of van een kogel wanneer hij het vliegtuig zou trachten te verlaten. We zaten „tussen twee vuren”. Het waren enkele angstige ogenblikken die we doormaakten. Maar gelukkig werd men de autobrand na enige tijd meester.
De kaper opende de deur van het vliegtuig en nam verscheidene malen de mannen aan de andere zijde van het vliegveld onder schot. Hij vuurde op een van hen, hetgeen ons meteen de verzekering verschafte dat hij niet zou aarzelen zo nodig zijn geweer te gebruiken en het daarom het verstandigste was geen weerstand te bieden. Terwijl de band werd gerepareerd, mochten twee oudere mannen het toestel verlaten.
Tegen de tijd dat de band was hersteld, liet de tropenzon zich al duidelijk in de vliegtuigcabine voelen. De motoren werden gestart en we begonnen opnieuw vaart te maken. Toen weer gehobbel — nog een lekke band! Naar onze mening was er iemand aan het schieten of rechtstreeks onze banden aan het leeg maken — twee lekken waren wel een heel onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden. Misschien trachtte de politie tijd te winnen tot het donker werd. Tijdens de hiernavolgende tweede reparatieperiode mochten weer twee oudere mannen vertrekken. Eén van hen was een getuige van Jehovah, van wie dit zijn eerste luchtreis was.
De tijd leek onder het waakzaam oog van de kaper voorbij te kruipen. Iedereen vreesde dat hij zijn zelfbeheersing zou verliezen en in een explosie van geweld zou losbarsten. Wij lazen onze bijbels en tijdschriften die we hadden meegenomen, en dit hielp ons de spanning wat te verlichten. Toen de duisternis inviel, mocht er van de kaper geen lamp worden aangedaan. In de hitte en de duisternis wachtten wij op het moment dat er iets zou gebeuren.
Naar Cuba
Na zevenen werden de motoren opnieuw gestart. We hoopten op het achterwege blijven van nog meer lekke banden. Na die vijf uur op de landingsbaan, leek alles beter dan nog meer martelende onzekerheid. We verlangden ernaar te vertrekken en heelhuids op Cuba aan te komen.
Tijdens de lange vlucht naar Cuba trachtten we wat te slapen en te lezen, maar meestal keken we slechts naar onze bewaker. In mijn stoel naast het gangpad zat ik precies in de vuurlijn van zijn geweer. Hij zat op de armleuning van een stoel, in het voorste deel van het vliegtuig, zijn blik naar de passagiers gewend, waakzaam, het geweer over zijn onderarm en de vinger aan de trekker. Ik trachtte te lezen, maar telkens wanneer ik opkeek en over de rand van mijn tijdschrift blikte, keek ik recht in de donkere loop van zijn wapen. Het was ontegenzeglijk een zeer onplezierige vier en een half uur die we daar in de lucht doorbrachten.
Aankomst op Cuba
Kort na middernacht landden we in Havanna. We zagen minstens twintig soldaten, sommigen met machinegeweren gewapend, die zich rond het vliegtuig hadden verzameld. De kaper was er het eerst uit. Een fotograaf in de groep soldaten maakte een aantal foto’s van hem terwijl hij de trap afdaalde. Hij werd meegenomen in een militaire jeep en we hebben hem niet meer gezien.
De politie kwam nu het toestel binnen en begeleidde ons naar de ontvangsthal van het stationsgebouw. We ontvingen enige verfrissingen en werden ingeënt tegen pokken. Eén voor één werden we allemaal in een aparte kamer ondervraagd. Bij het verlaten van het vliegtuig had de stewardess ons onze identiteitspapieren teruggegeven, en daar ging het de functionarissen voornamelijk om. Wat hun ook belang inboezemde, was dat vier van ons getuigen van Jehovah waren.
Om tien over half twee in de ochtend werden we naar een groot hotel gebracht op minstens dertig minuten rijden van het vliegveld. We kregen schone, comfortabele kamers toegewezen op de veertiende verdieping. Terwijl we op de sleutels wachtten, kwam een politieman naar me toe en vroeg hoelang ik al in Columbia was. Misschien had mijn „beginners”-Spaans hem aangetrokken. Ik vertelde dat ik de laatstaangekomene van ons vieren was. Hij bracht ons daarna naar onze kamers en om drie uur lagen we in bed.
Ik kan u verzekeren dat die bedden na zeventien afmattende uren heerlijk lagen.
Over God spreken met een communistische functionaris
De volgende morgen na het ontbijt stonden wij, alle twaalf passagiers, in de lobby van het hotel te wachten op de bus die ons naar de luchthaven zou terugbrengen. Terwijl ik daar ook stond te wachten, kwam er een lange man in burgerkleding op me af, die me vroeg of ik een paar vragen wilde beantwoorden. Hij nam me daarop mee naar een kamer, waar we tegenover elkaar aan een tafel plaatsnamen. De man zei dat hij een ambtenaar van de immigratiedienst was. Zijn vragen liepen zeer uiteen. Hij informeerde naar mijn indruk van het communisme, maar ook naar de organisatie van Jehovah’s getuigen. Tevens interesseerden hem de aankomende verkiezingen in Columbia.
„Weet u wie de kandidaten zijn?” vroeg hij. „Nee”, antwoordde ik, „ik heb geen belangstelling voor de politieke aangelegenheden van de natiën. Jehovah’s getuigen houden zich overal ter wereld neutraal van politiek. Onze voornaamste zorg gaat uit naar de prediking van Gods koninkrijk.”
Er kwam een sceptische blik in zijn ogen toen ik vervolgde: „Gods koninkrijk zal op de hele aarde vrede en zekerheid brengen.”
„Wij hebben hier op Cuba vrede en zekerheid en hoeven daarvoor niet over God te praten”, was zijn antwoord.
„Ik praat ook niet over de trinitarische god van de zogenaamde christelijke kerken, maar over de God wiens naam Jehovah is, de ware God van de bijbel, die beloofd heeft op deze gehele aarde, met inbegrip van Cuba, volmaakte omstandigheden te brengen. Geen menselijke regering kan dat, evenmin als ze u eeuwig leven in geluk kan geven.”
De man reageerde daarop met de woorden dat er geen God is, dat de mens uit de oceaan is gekomen. Ik wees hem toen met klem op het wonder van het menselijk lichaam, en vroeg hem of hij kon geloven dat er geen Schepper is. Ik was verder nog in de gelegenheid hem te vertellen dat God weldra alle door mensen ingestelde regeringen van de aardbodem gaat wegvagen, en dat daarom het leven van mensen in gevaar is als zij niet naar de bijbel opzien en luisteren naar de waarschuwing die God geeft.
Het vraaggesprek was ten einde. Ik haastte mij terug naar mijn vrienden in de lobby, blij dat de bus nog niet zonder mij was vertrokken. Het was een prachtige dag in Havanna en tijdens onze tocht naar de luchthaven hadden wij gelegenheid een korte indruk van deze grote stad te krijgen.
Hereniging
Ongeveer twee uur ’s middags stegen we op naar huis, waarna we om zes uur in Barranquilla landden, ditmaal met één „passagier” minder en in een heel wat blijmoediger stemming. De menigte die het vliegtuig stond op te wachten, bezorgde ons allen een warm welkom, terwijl de luchtvaartmaatschappij ervoor had gezorgd dat wij de nacht in een hotel in Barranquilla konden doorbrengen.
De volgende morgen hielden allerlei gedachten ons tijdens de vlucht naar Bogotá bezig — wat een heerlijk vooruitzicht weer met onze gezinnen te worden verenigd. Bij aankomst zochten we ons zo goed en zo kwaad als dat ging een weg door de dichte drom van verslaggevers en politiemensen, om ten slotte in de armen van onze vrouw welkom te worden geheten.
Meer dan achtenveertig uren waren er sinds het begin van onze tocht verstreken. Wij waren Jehovah God dankbaar dat wij veilig waren aangekomen en bovendien nog op tijd om de eerste dag van de vergadering mee te maken. We ontdekten dat de kranten vol hadden gestaan met verslagen over onze kaping. Deze publiciteit had als prettige bijkomstigheid dat ze heel veel extra mensen in Bogotá in kennis stelde van de vergadering van Jehovah’s getuigen, en ongetwijfeld heeft dit bijgedragen tot het fantastische bezoekersaantal van 23.409 personen die op de slotdag van de vergadering de openbare lezing bijwoonden. Onze onplezierige ervaring was dus toch niet helemaal voor niets geweest. — Ingezonden.